ECLI:NL:HR:2008:BF0568

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01312/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstand van het recht op aanwezigheid bij de behandeling van de zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Utrecht. De zaak werd behandeld bij verstek, waarbij de verdachte noch zijn raadsman aanwezig waren. De verdachte had eerder een brief gestuurd waarin hij zijn hoger beroep aankondigde, maar de dagvaarding voor het hoger beroep kon niet persoonlijk aan hem worden uitgereikt. In plaats daarvan werd de dagvaarding uitgereikt aan een door de verdachte mondeling gemachtigde persoon. Het Hof oordeelde dat de verdachte vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Dit oordeel werd door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geacht, ondanks de klacht van de verdachte dat het Hof de behandeling van de zaak niet had aangehouden. De Hoge Raad concludeerde dat er geen verplichting bestond voor het Hof om nader onderzoek te doen naar de redenen voor het schorsen van de behandeling, aangezien de verdachte op de hoogte was van de procedure en de dagvaarding correct was uitgereikt. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

18 november 2008
Strafkamer
Nr. S 01312/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 24 augustus 2006, nummer 21/005612-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt erover dat het Hof ten onrechte de behandeling van de zaak niet heeft aangehouden, althans ontoereikend heeft gemotiveerd waarom aanhouding achterwege kon blijven.
2.2. De stukken van het geding houden wat betreft de procesgang in hoger beroep, het volgende in:
(i) blijkens een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehecht GBA-overzicht van 10 augustus 2006 staat de verdachte vanaf 9 december 1997 ingeschreven op het adres [a-straat ] 60B ([postcode]) te [woonplaats];
(ii) op 25 oktober 2005 is bij de Rechtbank te Utrecht een brief van 23 oktober 2005 van de verdachte binnengekomen, waarin de verdachte schrijft hoger beroep in te willen stellen tegen de uitspraak van voornoemde Rechtbank van 11 oktober 2005. De verdachte geeft in de brief als adres op [a-straat ] 60 ([postcode]) te [woonplaats];
(iii) de appeldagvaarding is op 1 juni 2006 tevergeefs angeboden op het GBA-adres van de verdachte, [a-straat ] 60B te [woonplaats];
(iv) omdat niemand op het adres [a-straat ] 60B te [woonplaats] werd aangetroffen, is een bericht van aankomst achtergelaten. Op 9 juni 2006 is de appeldagvaarding op de voet van art. 588, derde lid aanhef en onder b, Sv uitgereikt aan een door de verdachte mondeling gemachtigde;
(v) op 24 augustus 2006 heeft het Hof de zaak bij verstek behandeld. Ter terechtzitting was de verdachte noch een voor hem verschenen raadsman aanwezig.
2.3. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van het recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is niet onbegrijpelijk nu de akte van uitreiking vermeldt dat de dagvaarding in hoger beroep is uitgereikt aan een door de verdachte mondeling gemachtigde. Onder die omstandigheid bestond voor het Hof geen verplichting een nader onderzoek in te stellen of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn.
2.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 november 2008.