ECLI:NL:HR:2008:BF0563

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00248/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek voorarrest bij combinatie onvoorwaardelijke taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van 240 uren, met een subsidiaire hechtenis van 120 dagen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht had nagelaten om de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, in mindering te brengen op de opgelegde taakstraf. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De Hoge Raad heeft bepaald dat voor iedere dag die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, twee uren van de taakstraf in mindering worden gebracht. Dit leidde tot een vermindering van de taakstraf tot 216 uren en de vervangende hechtenis tot 108 dagen. De Hoge Raad heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was overschreden, wat leidde tot strafvermindering. De uitspraak van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de noodzaak om de tijd in voorarrest correct te verrekenen met de opgelegde straffen.

Uitspraak

28 oktober 2008
Strafkamer
nr. S 00248/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 3 oktober 2006, nummer 21/003710-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad een correctie aanbrengt met betrekking tot de aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht en overigens het beroep zal verwerpen.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd overeenkomstig art. 27 Sr de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering te brengen bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf, alsmede heeft verzuimd te bepalen volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
3.2. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het Hof heeft daarbij in strijd met art. 27, eerste lid, Sr beslist dat de door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd "bij de eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht" (vgl. HR 28 januari 1997, NJ 1997, 408). De Hoge Raad zal doen wat het Hof had behoren te doen.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte heeft op 16 oktober 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis en de bepaling van de aftrek van de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd;
vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 216 uren bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 108 dagen beloopt;
beveelt dat de tijd welke de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, in dier voege dat voor iedere dag twee uren zullen worden afgetrokken van het totaal aantal uren;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 28 oktober 2008.