ECLI:NL:HR:2008:BF0201
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.P. Balkema
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ondertekening arrest en overschrijding redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarbij hij werd bijgestaan door advocaten mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer. De zaak betrof onder andere de vraag of de aanvulling op het verkorte arrest correct was ondertekend. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvulling niet was ondertekend door de voorzitter van het Hof, maar door de voorzitter van de strafsector, wat in strijd was met artikel 365b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad verwierp echter de opvatting dat dit niet-naleven van het vormvoorschrift zou leiden tot de nietigheid van de uitspraak.
Daarnaast werd in de zaak ook de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aan de orde gesteld. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt had geconcludeerd dat deze termijn in de cassatiefase was overschreden. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie, maar besloot dat er geen rechtsgevolgen aan verbonden hoefden te worden, gezien de opgelegde straf en de mate van overschrijding van de termijn. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarbij de beslissing op 4 november 2008 werd uitgesproken door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de griffier.