3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Rabo heeft aan [eiser] omstreeks 22 maart 1996 een geldlening verstrekt van € 51.277,16. [Eiser] hield ook een betaalrekening aan bij Rabo met nummer [001].
(ii) Rabo heeft op 22 maart 1996 en 28 januari 1998 financieringen verstrekt aan [A] B.V. (hierna: [A]), waarvan [eiser] directeur/aandeelhouder was. Tot meerdere zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van [A] heeft Rabo bij onderhandse akte van 29 maart 1996 een pandrecht verkregen op de debiteuren, voorraden, transportmiddelen en inventaris van [A].
(iii) In mei 1999 is [eiser] betrokken geraakt bij een ernstig auto-ongeval (hierna: het ongeval), ten gevolge waarvan hij zeven weken in coma heeft gelegen. Hij is sindsdien arbeidsongeschikt en heeft eerst een ziektewetuitkering ontvangen en vervolgens een WAO-uitkering, gebaseerd op 80-100% arbeidsongeschiktheid.
(iv) Rabo is in elk geval op 13 maart 2000 bekend geraakt met dit ongeval.
(v) Op 13 maart 2000 heeft Rabo [eiseres 2] aangeraden vanwege dit ongeval bij haar verzekeraar een schadeformulier in te dienen en aanspraak te maken op vergoeding van de schade onder de zakelijke ongevallenverzekering.
(vi) In 2000 constateerde Rabo dat er op de betaalrekening van [A] met nummer [002] een ongeoorloofde debetstand was ontstaan.
(vii) Op 9 april 2001 heeft Rabo aan [eiser] geldleningen verstrekt van € 23.823,46 en € 77.142,64. Deze mochten uitsluitend worden gebruikt ter inlossing van de debetstand op de hiervoor in (i) en (vi) genoemde betaalrekeningen.
(viii) Bij akte van 9 april 2001 is tot meerdere zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van [eiser] een hypotheek gevestigd op (onder meer) zijn toenmalige woonhuis.
(ix) Bij brief van 11 juli 2002 heeft Rabo de eerder aan [eiser] verstrekte financieringen opgezegd vanwege een ongeoorloofde betaalachterstand van € 12.046,56 op rekeningnummer [001]. De vordering van Rabo op [eiser] bedroeg toen € 150.914,27.
(x) Rabo heeft op 7 augustus 2002 haar betalingsverzoek herhaald, waarop [eiser] op 3 oktober 2000 heeft gereageerd.
(xi) Rabo heeft [eiser] vervolgens aangezegd dat zij het tot zekerheid voor de nakoming van haar vordering gevestigde recht van hypotheek zou gaan uitwinnen. [eiser] heeft daarop met toestemming van Rabo zijn huis onderhands verkocht. Daarna resteerde een schuld van € 28.582,05 in hoofdsom.
(xii) Op 17 juni 2003 zijn partijen een betalingsregeling overeengekomen voor de restschuld van € 32.730,75, hierin bestaande dat [eiser] aan Rabo vanaf 1 juli 2003 maandelijks € 100,-- zou betalen. Verder spraken zij af dat [eiser] Rabo terstond zouden informeren als zijn financiële positie zou verbeteren, zodat de betalingsregeling daaraan kon worden aangepast.
(xiii) Wat betreft de maanden augustus, september en oktober 2003 heeft [eiser] niet aan deze betalingsregeling voldaan, waardoor een betalingsachterstand is ontstaan van € 300,--.
(xiv) In 2003 heeft de verzekeringsmaatschappij een uitkering verricht onder de zakelijke ongevallenverzekering.
(xv) Op 13 oktober 2004 heeft [eiser] het ongeval bij zijn verzekeraar, AXA, gemeld en onder de privé-ongevallenverzekering aanspraak gemaakt op vergoeding van de schade.
(xvi) Op 22 november 2004 heeft AXA, ondanks de late melding van het ongeval, uit coulance, onder de privé-ongevallenverzekering € 22.643,62 uitgekeerd. Op 26 november 2004 heeft AXA dit gemeld aan [eiser] en aan Rabo. Op 30 november 2004 is dit bedrag bijgeschreven op een postbankrekening van [eiser]. Bij dagafschrift van 3 december 2004 heeft de Postbank [eiser] op de hoogte gesteld van deze bijschrijving.
(xvii) Op 3 en 6 december 2004 heeft Rabo conservatoir beslag doen leggen op de postbankrekening van [eiser].