ECLI:NL:HR:2008:BE9847
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vordering benadeelde partij en motiveringsklachten in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1964, was aangeklaagd voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van betonnen palen die toebehoorden aan de benadeelde partij. De feiten vonden plaats op 11 augustus 2004 en 7 september 2004, waarbij de benadeelde partij schade had geleden als gevolg van de handelingen van de verdachte. De benadeelde partij had zich als benadeelde partij gevoegd in de strafzaak en vorderde schadevergoeding.
Het Hof had geoordeeld dat de benadeelde partij rechtstreekse schade had geleden door het handelen van de verdachte, en had de vordering tot een bedrag van € 971,05 toegewezen. De verdediging voerde aan dat de afrastering onrechtmatig was geplaatst en dat de benadeelde partij eigen schuld had aan de schade. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte niet het recht had om de afrastering omver te rijden, ongeacht de plaatsing ervan. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de motivering van de vordering van de benadeelde partij toereikend was.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte en bevestigt de beslissing van het Hof. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn handelingen, ongeacht de omstandigheden rondom de plaatsing van de afrastering. De Hoge Raad concludeert dat er geen reden is om de schadevergoeding te verminderen op basis van de gestelde eigen schuld van de benadeelde partij. De uitspraak is van belang voor de beoordeling van schadevergoedingsvorderingen in strafzaken en de uitleg van artikel 6:101 BW met betrekking tot eigen schuld.