ECLI:NL:HR:2008:BE9812
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van arrest inzake de definitie van 'één inrichting' onder de Wet milieubeheer
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de vraag of er sprake is van één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, waarbij de verdachte, geboren in 1957 en wonende te [woonplaats], werd beschuldigd van het zonder vergunning in werking hebben van een inrichting voor het kweken en houden van dieren, en het onderhouden van motorvoertuigen. De verdachte had een milieuvergunning voor zijn agrarisch bedrijf, maar voerde ook werkzaamheden uit die niet onder deze vergunning vielen. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte als inrichtinghouder moest worden aangemerkt voor beide activiteiten, maar de verdediging stelde dat de werkzaamheden aan motorvoertuigen door een huurder werden uitgevoerd en dat de verdachte geen zeggenschap had over deze tweede inrichting.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van één inrichting, zoals gedefinieerd in de Wet milieubeheer. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor een herbeoordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke criteria voor het begrip 'één inrichting', waarbij technische, organisatorische of functionele bindingen tussen de installaties in overweging moeten worden genomen. De uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van milieuwetgeving en de verantwoordelijkheden van inrichtinghouders.