ECLI:NL:HR:2008:BE9805
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Verwerping van het verweer van verdachte inzake schending van Europese rechten in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1958 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin hij stelde dat zijn Europese rechten waren geschonden. De verdachte voerde aan dat hij niet in overtreding was, omdat zijn Europese rechten boven de Nederlandse wet zouden gaan. Hij had verzocht om een document in het Engels, waarin hij zijn verdediging had verwoord, aan het dossier toe te voegen, maar dit verzoek werd door het Hof afgewezen. Het Hof oordeelde dat de verdachte voldoende gelegenheid had gehad om zijn verweer mondeling en met behulp van een tolk voor te dragen, en dat zijn rechten zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet waren geschonden.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat het verweer van de verdachte onvoldoende duidelijk en aannemelijk was. Het oordeel van het Hof dat het verweer niet kon gelden als een uitdrukkelijk voorgedragen verweer volgens artikel 358, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, werd niet als onjuist of onbegrijpelijk beschouwd. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep van de verdachte niet kon leiden tot cassatie, en verwierp het beroep.