ECLI:NL:HR:2008:BE9634
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J.P. Balkema
- W.A.M. van Schendel
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ad informandum gevoegd feit en erkenning door verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1953, had beroep ingesteld tegen de strafoplegging die het Hof had opgelegd. Het Hof had in zijn overwegingen rekening gehouden met een ad informandum gevoegd feit, dat door de verdachte zou zijn erkend. De verdediging stelde dat het Hof ten onrechte rekening had gehouden met dit feit, omdat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet bleek dat de verdachte dit feit had bekend.
De Hoge Raad overwoog dat het de rechter vrijstaat om bij de strafoplegging rekening te houden met een ad informandum gevoegd feit, mits de erkenning van de verdachte aannemelijk is en het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake zal instellen. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof terecht had overwogen dat de verdachte het feit had erkend, ondanks dat dit niet expliciet was vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel van de verdediging feitelijke grondslag mist en dat het beroep niet tot cassatie kan leiden.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Hof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door een collegiaal orgaan van de Hoge Raad, waarbij de vice-president F.H. Koster als voorzitter fungeerde, samen met de vice-president A.J.A. van Dorst en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.