ECLI:NL:HR:2008:BE9634

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01143/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ad informandum gevoegd feit en erkenning door verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1953, had beroep ingesteld tegen de strafoplegging die het Hof had opgelegd. Het Hof had in zijn overwegingen rekening gehouden met een ad informandum gevoegd feit, dat door de verdachte zou zijn erkend. De verdediging stelde dat het Hof ten onrechte rekening had gehouden met dit feit, omdat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet bleek dat de verdachte dit feit had bekend.

De Hoge Raad overwoog dat het de rechter vrijstaat om bij de strafoplegging rekening te houden met een ad informandum gevoegd feit, mits de erkenning van de verdachte aannemelijk is en het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake zal instellen. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof terecht had overwogen dat de verdachte het feit had erkend, ondanks dat dit niet expliciet was vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel van de verdediging feitelijke grondslag mist en dat het beroep niet tot cassatie kan leiden.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Hof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door een collegiaal orgaan van de Hoge Raad, waarbij de vice-president F.H. Koster als voorzitter fungeerde, samen met de vice-president A.J.A. van Dorst en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.

Uitspraak

11 november 2008
Strafkamer
Nr. S 01143/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 14 november 2006, nummer 21/005047-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging ten onrechte rekening heeft gehouden met een ad informandum gevoegd feit, nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet blijkt dat de verdachte het feit heeft bekend.
2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging - voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
"Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaak ingeschreven onder parketnummer 16-356550-04, welk feit door verdachte tegenover de politie en ter terechtzitting van het hof is erkend."
2.3. Het staat de rechter na een berechting op tegenspraak vrij bij de strafoplegging rekening te houden met een ad informandum gevoegd feit indien op grond van de door de verdachte ter terechtzitting gedane erkenning aannemelijk is geworden dat hij dat feit heeft begaan, en indien voorts ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dat feit zal instellen. Het gaat daarbij om erkenning door de verdachte van dat ad informandum gevoegde feit ten overstaan van de rechter die de straf oplegt.
2.4. Het door het Hof in aanmerking genomen ad informandum gevoegde feit is vermeld op de inleidende dagvaarding. Het Hof heeft in zijn arrest overwogen dat de verdachte dit feit tegenover de politie en ter terechtzitting van het Hof heeft erkend. Kennelijk bij vergissing is in de aanvulling van het verkorte proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet vermeld dat de verdachte dit feit heeft erkend.
2.5. Het middel mist feitelijke grondslag en kan daarom niet tot cassatie leiden.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, de vice-president A.J.A. van Dorst, en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 11 november 2008.