ECLI:NL:HR:2008:BE9607

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00837/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsmiddelen en opzet in bijstandsfraudezaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk profiteren van een bijstandsuitkering die zijn partner, [getuige 1], ten onrechte ontving door onjuiste gegevens te verstrekken. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte en [getuige 1] van 7 november 2004 tot 13 juni 2005 samenwoonden en dat de verdachte gebruik maakte van de voorzieningen op dat adres, die deels gefinancierd werden met de bijstandsuitkering van [getuige 1]. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte wist dat zijn partner onjuiste informatie verstrekte aan de Sociale Dienst. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

De zaak kwam voort uit een klacht van de verdachte over het bewezenverklaarde opzet. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsmiddelen onvoldoende bewijs boden voor de stelling dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit door misdrijf verkregen geld. De uitspraak van het Hof werd als onjuist beoordeeld, omdat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de onjuiste gegevens die zijn partner had verstrekt. De Hoge Raad benadrukte het belang van voldoende bewijs voor opzet in strafzaken en de noodzaak om de zaak opnieuw te beoordelen in het licht van de vastgestelde feiten.

Uitspraak

28 oktober 2008
Strafkamer
nr. S 00837/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 26 oktober 2006, nummer 21/001796-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 7 november 2004 tot 13 juni 2005, te Houten, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit hetgeen werd aangeschaft met door misdrijf verkregen geld, te weten geld van (een) door [getuige 1], met wie hij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde als bedoeld in de Algemene Bijstandswet en/of de Wet Werk en bijstand, door middel van het opzettelijk plegen van valsheid in geschrifte van de (Sociale Dienst van de) gemeente Houten, uit hoofde van de Algemene Bijstandswet en/of de Wet Werk en bijstand verkregen uitkering, welk geld geheel of gedeeltelijk werd besteed aan het huishouden waarvan hij, verdachte, deel uitmaakte."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"In de periode van 7 november 2004 tot 13 juni 2005 te Houten sliep ik wel eens bij [getuige 1]. Ik wist dat zij een bijstandsuitkering had."
b. een proces-verbaal van de Regionale Sociale Recherche Nieuwegein, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 24 december 2002 werd door de gemeente Houten aan [getuige 1] een periodieke uitkering toegekend krachtens de Algemene Bijstandswet naar de norm van alleenstaande ouder."
c. een proces-verbaal van de Regionale Sociale Recherche Nieuwegein, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Ik kan zeggen dat [verdachte] (het hof leest: [verdachte]) en ik vanaf november 2004 tot heden 13 juni 2005 samenwonen in mijn woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats].
[Verdachte] slaapt nagenoeg dagelijks bij mij.
Natuurlijk eet en douchet [verdachte] nagenoeg dagelijks bij mij.
De kleding van [verdachte] was ik voor hem en ik strijk ook zijn kleding.
Ik heb onze samenwoning altijd verzwegen, want ik was altijd bang dat ik mijn uitkering kwijt zou raken.
Ik krijg ongeveer € 800,-- aan bijstandsuitkering. Daarvan moet ik de huur, energielasten betalen."
d. een geschrift, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 2]:
"Ik begrijp dat deze getuigenverklaring belastend is voor mijn dochter [getuige 1] en mijn echtgenoot [verdachte] - die ik dus de hele tijd '[verdachte]' noem.
Dat [verdachte] (het hof leest: [verdachte]) en [verdachte] samenwonen aan de [a-straat 1] te [woonplaats] is mij gebleken, omdat [verdachte] vaak de twee kinderen van [verdachte] naar school brengt, iets verderop in de wijk. [Verdachte] heeft zijn kluis in de woning van [verdachte]."
e. rechtmatigheidsonderzoeksformulieren Abw van de gemeente Houten betreffende [getuige 1], telkens voor zover inhoudende:
"Op de vraag of in deze periode de gezamenlijke huishouding of de situatie als alleenstaande (ouder) gewijzigd is, heeft [getuige 1] telkens het vakje 'nee' aangekruist."
2.3. Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:
"Uit het aandeel dat [getuige 1] in hun gezamenlijke huishouding heeft gehad, heeft verdachte voordeel getrokken. Onder dit voordeel kan in ieder geval worden verstaan het hebben van onderdak, het gebruik van gas, water, licht en voeding.
Dat verdachte zelf ook een bijdrage aan de huishouding leverde, doet hier niet aan af."
2.4. Uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan niet volgen dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit het door misdrijf verkregen geld.
Uit de bewijsmiddelen heeft het Hof weliswaar kunnen afleiden dat de verdachte en [getuige 1] van 7 november 2004 tot 13 juni 2005 samenwoonden op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], dat de verdachte aldus gebruik maakte van de voorzieningen op dat adres en dat die voorzieningen geheel of ten dele werden bekostigd met de bijstandsuitkering van [getuige 1], maar de bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan volgen dat, zoals is bewezenverklaard, de verdachte wist dat [getuige 1] onjuiste gegevens verstrekte en zij op grond van die gegevens ten onrechte een uitkering voor een alleenstaande genoot.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 oktober 2008.
Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.