ECLI:NL:HR:2008:BE9607
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Bewijsmiddelen en opzet in bijstandsfraudezaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk profiteren van een bijstandsuitkering die zijn partner, [getuige 1], ten onrechte ontving door onjuiste gegevens te verstrekken. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte en [getuige 1] van 7 november 2004 tot 13 juni 2005 samenwoonden en dat de verdachte gebruik maakte van de voorzieningen op dat adres, die deels gefinancierd werden met de bijstandsuitkering van [getuige 1]. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte wist dat zijn partner onjuiste informatie verstrekte aan de Sociale Dienst. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.
De zaak kwam voort uit een klacht van de verdachte over het bewezenverklaarde opzet. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsmiddelen onvoldoende bewijs boden voor de stelling dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit door misdrijf verkregen geld. De uitspraak van het Hof werd als onjuist beoordeeld, omdat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de onjuiste gegevens die zijn partner had verstrekt. De Hoge Raad benadrukte het belang van voldoende bewijs voor opzet in strafzaken en de noodzaak om de zaak opnieuw te beoordelen in het licht van de vastgestelde feiten.