ECLI:NL:HR:2008:BE9606

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00810/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging door de Hoge Raad wegens overschrijding van bevoegdheid door het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder door de enkelvoudige kamer van het Hof veroordeeld tot hechtenis en een geldboete. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof buiten zijn bevoegdheid was getreden bij de veroordeling tot hechtenis, omdat de enkelvoudige kamer niet bevoegd was om onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming op te leggen die langer was dan de straf die in eerste aanleg was opgelegd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging ter zake van feit 2, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, en concludeert dat het middel niet tot cassatie kan leiden. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtszekerheid, omdat het de grenzen van de bevoegdheid van de enkelvoudige kamer van het Hof verduidelijkt. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte, geboren in 1974, ten tijde van de aanzegging gedetineerd was in het Huis van Bewaring te Roermond. De advocaat van de verdachte, mr. R.C.C.M. Nadaud, had een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Knigge concludeerde tot verwerping van het beroep. De uitspraak van de Hoge Raad is gepubliceerd in de rechtspraak en heeft implicaties voor toekomstige strafzaken waarin de bevoegdheid van de enkelvoudige kamer aan de orde is.

Uitspraak

28 oktober 2008
Strafkamer
nr. S 00810/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 november 2006, nummer 20/001564-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring "Roermond" te Roermond.
1. De bestreden uitspraak
De verdachte is door de enkelvoudige kamer van het Hof, met vernietiging van het vonnis van de Rechtbank te Maastricht, sector kanton, van 7 april 2006, ter zake van drie overtredingen veroordeeld tot hechtenis van drie weken voor feit 1, van twee weken voor feit 2 en van drie weken voor feit 3. Voorts heeft het Hof ter zake van feit 2 een auto en een sleutelbos verbeurd verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. Ingevolge art. IV van de Wet van 5 oktober 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het hoger beroep in strafzaken, het aanwenden van gewone rechtsmiddelen en het wijzigen van de telastlegging (stroomlijnen hoger beroep), (Stb. 470), is artikel I, onderdeel T, niet van toepassing in zaken waarin in eerste aanleg vonnis is gewezen vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Ingevolge art. I, onderdeel T, is art. 425, tweede lid, Sv vervallen. De wet is op 1 maart 2007 in werking getreden.
4.2. In de onderhavige zaak is in eerste aanleg op 7 april 2006 vonnis gewezen. Dat brengt mee dat het tweede lid van art. 425 Sv nog van toepassing is. Dat artikellid luidt als volgt:
"De enkelvoudige kamer is niet bevoegd tot onvoorwaardelijke oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan de verdachte bij het vonnis in eerste aanleg is opgelegd."
4.3. Bij het vonnis in eerste aanleg is de verdachte ter zake van feit 2 veroordeeld tot een geldboete van € 200,?, subsidiair vier dagen hechtenis. Met de veroordeling van de verdachte tot hechtenis van twee weken is de enkelvoudige kamer van het Hof dan ook buiten haar bevoegdheid getreden.
De Hoge Raad zal daarom de bestreden uitspraak vernietigen, doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging ter zake van feit 2.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging ter zake van hetgeen onder 2 is bewezenverklaard;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 28 oktober 2008.