ECLI:NL:HR:2008:BD7821

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12775
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en noodweerexces in strafrechtelijke context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 oktober 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor doodslag en poging tot doodslag, waarbij hij op 25 november 2005 in Amsterdam met een mes twee Engelsen had gestoken, wat resulteerde in de dood van één van hen. De verdachte stelde zich op het standpunt dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door de Engelsen. Het Hof verwierp dit beroep op noodweer, omdat de verdachte na de eerste gewelddadige confrontatie van zijn belagers was weggelopen en er op dat moment geen sprake meer was van een onmiddellijk dreigend gevaar. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende inzicht had gegeven in zijn gedachtegang met betrekking tot de verwerping van het beroep op noodweerexces. Dit beroep kan ook slagen als de noodweersituatie is beëindigd, mits het geweld het gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de voorafgaande aanranding. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

21 oktober 2008
Strafkamer
nr. 07/12775
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 februari 2007, nummer 23/003959-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 2 augustus 2006 - de verdachte ter zake van 1 primair "doodslag" en 2 primair "poging tot doodslag" veroordeeld tot tien jaren gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van twee voorwaardelijk opgelegde straffen. De benadeelde partijen zijn door het Hof niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.J. Koops, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing of terugwijzing van de zaak opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 25 november 2005 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer 1] met een mes in de hartstreek gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden."
3.1.2. Voorts is ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 25 november 2005 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een mes meermalen in het lichaam heeft gestoken."
3.2. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"In de nacht van 24 op 25 november 2005 werd ik in de Warmoesstraat in Amsterdam aangesproken door een Engelsman. Wij zijn een steeg ingelopen. Er ontstond een vechtpartij, waarbij ook een tweede Engelsman betrokken raakte. Ik ben naar achteren gelopen en ben over een fiets gestruikeld. Ik had die avond een mes bij mij. Toen ik opstond is het mes gevallen en ik heb een stap richting het mes gezet, om het mes te pakken. Één van de Engelse mannen stond op dat moment half achter/naast mij en de ander stond vóór mij. De man achter/naast mij wilde het mes ook pakken. Aan mijn andere zijde was op dat moment het verlengde van de steeg. Ik heb de stap richting het mes gezet, heb het gepakt en heb met het mes om mij heen geslagen. Ik heb met een mes gestoken. Het mes was 25 centimeter lang. Ik heb niet aan de mogelijkheid gedacht, dat ik het mes kon wegschoppen. Ik heb er niet aan gedacht om eerst te dreigen vóór ik toestak."
b. de verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"In de ochtend van 25 november 2005 stond ik in de Oudezijds Armsteeg. Ik zag dat [verdachte] aan kwam lopen. Toen kwamen er twee toeristen aanlopen. De mannen raakten in gevecht met [verdachte]. Ik heb [verdachte] zien steken met een mes. Ik zag dat één van de toeristen daarna op de grond lag."
c. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [slachtoffer 2]:
"Ik was in de nacht van 24 op 25 november 2005 met [slachtoffer 1] in de Warmoesstraat te Amsterdam. Ik zag dat [slachtoffer 1] in een steeg stond. Voor hem stond een grote donkere man. Ik ben de steeg ingelopen. [Slachtoffer 1] en de man hadden ruzie. Er ontstond een vechtpartij tussen [slachtoffer 1] en mij aan de ene kant, en de donkere man aan de andere kant. Op enig moment ben ik opgestaan. Ik zag [slachtoffer 1] op een kleine afstand van mij staan en ik zag dat hij neerviel. Ik heb eveneens letsel opgelopen: een steekwond in mijn linkeroksel en een steekwond in mijn linkerzij. Het bloedvat tussen mijn milt en lever is doorgesneden en verder is een stuk van ongeveer 7,5 centimeter van mijn pancreas afgesneden. Ik ben hier heel ziek van geweest. Één op de vier patiënten overleeft zoiets. Mijn totale herstel zal nog ongeveer 6 maanden duren."
d. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 2]:
"Op 25 november 2005 stond ik met [getuige 1] in een steegje dat uitkomt op de Warmoesstraat. Ik zag dat [verdachte] en een toerist de steeg inkwamen. Er ontstond ruzie tussen die twee. Een tweede man kwam de steeg in lopen. Er ontstond een gevecht tussen de mannen. [Verdachte] is opgestaan. Ik zag dat [verdachte] met een mes met een zijwaarts stekende beweging de toerist in zijn zij, een stukje onder de oksel, stak. Ik keek even weg en zag vervolgens dat de man die gestoken was, op de grond lag."
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde voorts:
e. een rapport van G. van Ingen, arts en patholoog, voor zover inhoudende:
"Op 26 november 2005 verrichtte ik de uit- en inwendige schouwing op het lijk van [slachtoffer 1], overleden te Amsterdam op 25 november 2005.
Er was een toestand na opening van de borstkas en van het hartzakje, met hechtingen van de perforatie in het oppervlak van het hart en volgens ontvangen gegevens open hartmassage, toestand na infusen en reanimatiehandelingen.
Rechts voorwaarts aan de romp, laag aan de borst en tot juist middenwaarts van de ribbenboog aldaar, 3,5 centimeter rechts van de middellijn, was een vrijwel vertikaal verlopende scherprandige huidperforatie met een lengte van 2,6 centimeter met een min of meer spits onderste uiteinde en een plat bovenste uiteinde. In de buikholte was rond de buikorganen circa 300 centiliter bloed en stolsels. In elke borstholte was circa 150 centiliter bloed en stolsels. Het middenschot toonde in de voorste delen bloeduitstorting van maximaal 12 bij 13 bij circa 2 centimeter, reikend tot in het middenrif. Het hartzakje was aan de linkerzijde breed geopend (toestand na operatief ingrijpen op het hart). In de hartholtes was een laagje vloeibaar bloed. Het hartoppervlak toonde aan de achterzijde van de rechterkamer hechtingen. De luchtpijptakken bevatten bloederig slijm. De lever vertoonde geringe bloeding rond het letsel. Een steekkanaal verlopend in een richting van voor naar achter, van rechts naar links en van onder naar boven en met een lengte van circa 10 centimeter. Dit steekkanaal verliep onder de ribbenboog door, juist rechts van het borstbeen, vervolgens door een perforatie in het voorste deel van de rechter middenrifkoepel met aansnijden van het bovenvlak van de linkerleverkwab, vervolgens perforatie van het middenwaartse deel van de linker middenrifkoepel, met perforatie van de onderzijde van het hartzakje, vervolgens perforatie van de achterwand van de rechter hartkamer (deze was gehecht met blauwe nylon hechtingen) en tot 3 centimeter in het hart, dat was tot in en door de tussenwand (overgang linkerkamer-rechterkamer-tussenschot) tussen de hartkamers, en tot in de linkerhartkamer, met aldaar doorsnijden van enige peeskoorden van de mitraalklep en insnijden van deze klep.
De bevindingen bij sectie wijzen op één steekbeweging met een lang, smal, scherp voorwerp. De vorm van de huidperforatie past bij een snijdend mes. Het oplopen van de verwonding heeft de dood tot gevolg gehad, op basis van orgaan- en weefselbeschadiging van met name het hart, met daardoor zogenaamde harttamponade (het zich snel vullen van het hartzakje met bloed). De ernst van het letsel aan het hart maakt aannemelijk dat (para)medisch ingrijpen het overlijden niet heeft kunnen verhinderen."
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde voorts:
f. een rapport van D.H. de Lange, geneeskundige, voor zover inhoudende:
"Steekwond opening linkerflank onder de ribbenboog. Steekwond linker okselzijde. Er is vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel en gering inwendig bloedverlies. Er is sprake van gering uitwendig bloedverlies. De patiënt wordt nog geobserveerd ter uitsluiting van overige letsels in de buik."
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer en noodweer-exces.
4.2. Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging - voor zover hier van belang - verweer gevoerd zoals weergegeven in de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal onder 3.4.
4.3. Het Hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ter terechtzitting gevoerd verweer
De raadsman beroept zich namens verdachte op noodweer. Verdachte mocht het mes gebruiken om zich te verdedigen aangezien zijn belagers op zeer korte afstand van hem waren en het de vraag is of de mogelijkheid van vluchten een reële optie is geweest.
Een beroep op noodweer kan volgens de raadsman gedaan worden wanneer sprake is van een ogenblikkelijk dreigende wederrechtelijke aanranding. Alles in samenhang bezien met het tevoren door verdachte ondervonden excessief geweld was er volgens de raadsman sprake van een voor verdachte bedreigende situatie. In een 'split second' heeft verdachte gedaan wat hij heeft gedaan, zonder dat wraak een motief is geweest, het was uit pure angst en lijfsbehoud dat verdachte op twee slachtoffers heeft ingestoken.
Subsidiair beroept de raadsman zich op noodweerexces. Desgevraagd meldt de raadsman zich niet op putatief noodweer te beroepen.
Het hof overweegt als volgt.
Het steekincident vond plaats na de eerste door de Engelsen begonnen gewelddadige confrontatie met verdachte. Verdachte loopt vervolgens van zijn belagers weg naar de andere kant van de steeg. Op dat moment is dan geen sprake (meer) van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Op zeker moment valt het mes uit de binnenzak van verdachte. Verdachte maakt, zo meldt hij, vervolgens een beweging om het mes op te pakken en wel in de richting van [slachtoffer 1] en bovendien doet hij nog een stap, wederom in de richting van [slachtoffer 1] en steekt in op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Deze handelingen kunnen niet worden aangemerkt als te zijn aangewend ter noodzakelijke verdediging, maar moeten worden gezien als een directe tegenaanval van verdachte op beide Engelsen.
De stelling van verdachte dat hij vreesde wederom door de Engelsen te worden aangevallen, zodat hem een beroep op noodweer toekomt, wordt niet nader onderbouwd. Geen objectieve tekenen zijn aangedragen, noch is aannemelijk geworden een omstandigheid op grond waarvan de vrees gerechtvaardigd was dat de Engelsen op het punt stonden wederom aan te vallen. Een na-ijlend effect van de direct aan het steekincident voorafgegane gewelddadige ervaring met de Engelsen is evenmin aannemelijk geworden. Getuige [getuige 2] merkt op dit punt in zijn verklaring nog op dat beide Engelsen op dat moment geen fles of wapen meer in hun handen hadden (p. 97).
Desgevraagd antwoordt verdachte ter zitting in hoger beroep dat de twee Engelsen tegenover hem stonden op nog geen drie meter afstand en dat hij zijwaarts uitzicht had op het verlengde van de steeg waarin het incident plaatsvond. Op geen enkele wijze is gebleken dat er feitelijke belemmeringen waren die verdachte zouden kunnen beletten zich te verwijderen van de plaats waar de gewelddadige confrontatie zich had afgespeeld. Dit laatste wordt met name ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] (p.177) die meldt dat verdachte voordat hij toestak ook weg had kunnen lopen of rennen. Tevens heeft [getuige 2] verklaard dat hij verdachte na het steken hard heeft zien wegrennen (p.98). Verdachte kon zich dus verwijderen van de plaats van het delict en had dit ook moeten doen, in plaats van zich tweemaal te bewegen in de richting van de Engelsen en tot de aanval over te gaan. Hier komt nog bij dat verdachte heeft volhard in zijn verklaring afgelegd op de terechtzitting in eerste aanleg op 14 juni 2006, namelijk dat hij ervoor had gekozen om direct te steken in plaats van eerst met het mes te dreigen. Ook gelet op deze omstandigheid moet het beroep op noodweer, respectievelijk noodweerexces dan ook worden verworpen."
4.4. Aan zijn verwerping van het beroep op noodweer respectievelijk noodweerexces heeft het Hof, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Op het moment dat de verdachte, na de eerste door de Engelsen begonnen gewelddadige confrontatie, van zijn twee Engelse belagers was weggelopen naar de andere kant van de steeg, was geen sprake meer van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte verrichtte, toen hij het uit zijn binnenzak gevallen mes had opgepakt en met het mes in de richting van [slachtoffer 1] stapte en met het mes instak op [slachtoffer 1] en op [slachtoffer 2], daarmee handelingen die moeten worden gezien als een directe tegenaanval van de verdachte op de beide Engelsen. Niet aannemelijk is geworden dat toen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een nieuwe wederrechtelijke aanranding bestond. Evenmin is een "na-ijlend effect van de direct aan het steekincident voorafgegane gewelddadige ervaring met de Engelsen" aannemelijk geworden; de beide Engelsen hadden op dat moment geen fles of wapen meer in hun handen. Bovendien heeft de verdachte ervoor gekozen om direct te steken in plaats van eerst met het mes te dreigen.
4.5.1. Dit niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigende oordeel dat het beroep op noodweer wordt verworpen is, gelet op de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden, niet onbegrijpelijk en kan, verweven als het is met aan het Hof voorbehouden waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst.
Het enkele feit dat de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte (hiervoor weergegeven in 3.2 onder a) inhoudt dat een van de Engelsen het op straat gevallen mes ook wilde pakken, maakt, anders dan in het middel wordt aangevoerd, het oordeel van het Hof dat geen sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een nieuwe aanranding niet onbegrijpelijk; deze omstandigheid dwingt immers niet ertoe aan te nemen dat die Engelsman met het mes de verdachte zou hebben willen aanvallen. Anders dan in het middel wordt betoogd, is de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte dat hij niet aan de mogelijkheid heeft gedacht dat hij het mes kon wegschoppen of om eerst te dreigen vóór hij toestak (hiervoor weergegeven in 3.2 onder a) niet onverenigbaar met het oordeel van het Hof dat de verdachte ervoor heeft gekozen om direct te steken in plaats van eerst met het mes te dreigen.
4.5.2. Voor zover het middel klaagt over de verwerping van het beroep op noodweer faalt het.
4.6.1. Het middel klaagt voorts over de verwerping van het beroep op noodweer-exces.
4.6.2. Vooropgesteld zij dat, indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweerexces, wat betreft het door de rechter in te stellen onderzoek het volgende heeft te gelden.
Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. (vgl. HR 18 mei 1993, NJ 1993, 691).
4.6.3. De hiervoor in 4.3 weergegeven overwegingen van het Hof, waarin het Hof niet expliciet nader ingaat op de verwerping van het beroep op noodweerexces, geven onvoldoende inzicht in 's Hofs gedachtegang.
Een beroep op noodweer-exces als bedoeld in art. 41, tweede lid, Sr kan - gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5.2 is vooropgesteld - onder omstandigheden ook slagen in het geval de noodweersituatie is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat. Indien het Hof is uitgegaan van de opvatting dat uitsluitend een nog aanwezige (dreiging van een) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding grond biedt voor een geslaagd beroep van de verdachte op
noodweer-exces berust zijn oordeel op een onjuiste rechtsopvatting.
Voor zover het Hof daarvan niet is uitgegaan, maar heeft bedoeld dat het niet aannemelijk is dat het door de verdachte gepleegde geweld het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging of dat deze niet is veroorzaakt door de voorafgaande aanranding door de Engelsen, is zulks - gelet op hetgeen ten verwere is aangevoerd - niet begrijpelijk. Het Hof is immers niet gemotiveerd ingegaan op het verweer, dat erop neerkomt dat de verdachte kort voorafgaand aan diens gewelddadige optreden zodanig ernstig door de latere slachtoffers is mishandeld, dat het steekincident het rechtstreeks gevolg is van de door die wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige angst of woede.
Het Hof heeft het beroep op noodweer-exces derhalve verworpen op gronden welke die verwerping niet kunnen dragen.
4.6.4. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 21 oktober 2008.
Mr. de Hullu is buiten staat dit arrest te ondertekenen