4.3. Het Hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ter terechtzitting gevoerd verweer
De raadsman beroept zich namens verdachte op noodweer. Verdachte mocht het mes gebruiken om zich te verdedigen aangezien zijn belagers op zeer korte afstand van hem waren en het de vraag is of de mogelijkheid van vluchten een reële optie is geweest.
Een beroep op noodweer kan volgens de raadsman gedaan worden wanneer sprake is van een ogenblikkelijk dreigende wederrechtelijke aanranding. Alles in samenhang bezien met het tevoren door verdachte ondervonden excessief geweld was er volgens de raadsman sprake van een voor verdachte bedreigende situatie. In een 'split second' heeft verdachte gedaan wat hij heeft gedaan, zonder dat wraak een motief is geweest, het was uit pure angst en lijfsbehoud dat verdachte op twee slachtoffers heeft ingestoken.
Subsidiair beroept de raadsman zich op noodweerexces. Desgevraagd meldt de raadsman zich niet op putatief noodweer te beroepen.
Het hof overweegt als volgt.
Het steekincident vond plaats na de eerste door de Engelsen begonnen gewelddadige confrontatie met verdachte. Verdachte loopt vervolgens van zijn belagers weg naar de andere kant van de steeg. Op dat moment is dan geen sprake (meer) van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Op zeker moment valt het mes uit de binnenzak van verdachte. Verdachte maakt, zo meldt hij, vervolgens een beweging om het mes op te pakken en wel in de richting van [slachtoffer 1] en bovendien doet hij nog een stap, wederom in de richting van [slachtoffer 1] en steekt in op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Deze handelingen kunnen niet worden aangemerkt als te zijn aangewend ter noodzakelijke verdediging, maar moeten worden gezien als een directe tegenaanval van verdachte op beide Engelsen.
De stelling van verdachte dat hij vreesde wederom door de Engelsen te worden aangevallen, zodat hem een beroep op noodweer toekomt, wordt niet nader onderbouwd. Geen objectieve tekenen zijn aangedragen, noch is aannemelijk geworden een omstandigheid op grond waarvan de vrees gerechtvaardigd was dat de Engelsen op het punt stonden wederom aan te vallen. Een na-ijlend effect van de direct aan het steekincident voorafgegane gewelddadige ervaring met de Engelsen is evenmin aannemelijk geworden. Getuige [getuige 2] merkt op dit punt in zijn verklaring nog op dat beide Engelsen op dat moment geen fles of wapen meer in hun handen hadden (p. 97).
Desgevraagd antwoordt verdachte ter zitting in hoger beroep dat de twee Engelsen tegenover hem stonden op nog geen drie meter afstand en dat hij zijwaarts uitzicht had op het verlengde van de steeg waarin het incident plaatsvond. Op geen enkele wijze is gebleken dat er feitelijke belemmeringen waren die verdachte zouden kunnen beletten zich te verwijderen van de plaats waar de gewelddadige confrontatie zich had afgespeeld. Dit laatste wordt met name ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] (p.177) die meldt dat verdachte voordat hij toestak ook weg had kunnen lopen of rennen. Tevens heeft [getuige 2] verklaard dat hij verdachte na het steken hard heeft zien wegrennen (p.98). Verdachte kon zich dus verwijderen van de plaats van het delict en had dit ook moeten doen, in plaats van zich tweemaal te bewegen in de richting van de Engelsen en tot de aanval over te gaan. Hier komt nog bij dat verdachte heeft volhard in zijn verklaring afgelegd op de terechtzitting in eerste aanleg op 14 juni 2006, namelijk dat hij ervoor had gekozen om direct te steken in plaats van eerst met het mes te dreigen. Ook gelet op deze omstandigheid moet het beroep op noodweer, respectievelijk noodweerexces dan ook worden verworpen."