ECLI:NL:HR:2008:BD7798

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01258/07 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de reikwijdte van het begrip 'ten verkoop in voorraad hebben' in het Antilliaanse strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De zaak betreft een verdachte die was aangeklaagd voor het opzettelijk ten verkoop in voorraad hebben van sigaretten die valselijk waren voorzien van merknamen waarop anderen recht hadden. De verdachte had in hoger beroep aangevoerd dat een groot deel van de voorraad sigaretten vóór de invoer in de Nederlandse Antillen al was verkocht en bestemd voor kopers in het buitenland, en dat dit de strafbaarheid van de feiten zou uitsluiten. Het Hof had echter overwogen dat de wettelijke beperking van de strafbaarheid, zoals opgenomen in artikel 350, eerste lid, SrNA, niet van toepassing was op het ten verkoop in voorraad hebben van de sigaretten. De Hoge Raad bevestigde deze opvatting en oordeelde dat het Hof niet gehouden was om op het verweer van de verdachte te beslissen, aangezien de bewezenverklaring van feit 2 in een eerder arrest van de Hoge Raad al in stand was gelaten. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof werd bekrachtigd.

Uitspraak

11 november 2008
Strafkamer
nr. 01258/07 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 6 februari 2007, nummer H-197/04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende op [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Schipper heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
2. Waar het in deze zaak om gaat
2.1. Overeenkomstig hetgeen onder 1 primair en 2 primair aan de verdachte is tenlastegelegd, heeft het Hof bij vonnis van 29 maart 2005 bewezenverklaard:
(1) "dat [medeverdachte 1] (voorheen [A] N.V.) op tijdstippen in de periode van 15 juni 2000 tot en met 24 november 2003 op het eiland Curaçao een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk kopen van
- door valsheid in geschrifte (op de verpakking van sigaretten) en/of
- door zonder toestemming van de rechthebbenden verveelvuldigen van beeldmerken en/of
- door het opzettelijk door een derde aan [medeverdachte 1] (voorheen [A] N.V.) verkopen van waren die op hun verpakking valselijk voorzien waren van het merk waarop een ander recht heeft en/of op welke verpakking de merken, zij het met geringe afwijkingen, waren nagebootst, verkregen voorwerpen, immers heeft [medeverdachte 1] (voorheen [A] N.V.) telkens opzettelijk sigaretten gekocht, welke op de verpakking valselijk voorzien waren van de merken Marlboro en/of Benson & Hedges en/of Belmont en/of Consul en/of Camel en/of Kent, op welke merken Philip Morris en/of British American Tobacco en/of JTI International ("JTI") recht hebben, aan welke verboden gedraging verdachte feitelijk leiding heeft gegeven."
(2) "dat [medeverdachte 1] (voorheen [A] N.V.) in de periode van 15 juni 2000 tot en met eind november 2003 op het eiland Curaçao opzettelijk waren, welke op hun verpakking valselijk voorzien waren van het merk waarop een ander recht heeft en/of op wier verpakking zodanig merk, zij het met geringe afwijkingen, was nagebootst, ten verkoop in voorraad heeft gehad, immers heeft [medeverdachte 1] (voorheen [A] N.V.) toen en daar een hoeveelheid mastercases sigaretten welke op hun verpakking valselijk voorzien waren van de merken Marlboro en/of Benson & Hedges en/of Belmont en/of Consul en/of Camel en/of Kent, op welke merken Philip Morris en/of British American Tobacco en/of JTI International ("JTI") recht hebben, ten verkoop in een loods en containers op het terrein van de Vrije Zone bij de luchthaven Hato in voorraad gehad, aan welke verboden gedraging verdachte feitelijk leiding heeft gegeven."
Het Hof heeft het onder 1 en 2 bewezenverklaarde niet strafbaar verklaard en de verdachte ter zake van deze feiten ontslagen van alle rechtsvervolging.
2.2. De Hoge Raad heeft bij arrest van 7 november 2006 voornoemd vonnis vernietigd wat betreft de beslissing over de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde alsmede de strafoplegging, en de zaak in zoverre verwezen naar het Hof. De Hoge Raad heeft daartoe overwogen:
"Gelet op de tekst van de strafbepaling, waarin het onderdeel 'zonder klaarblijkelijke bestemming om weder te worden uitgevoerd' onmiskenbaar als beperking van de strafbaarheid van het invoeren is opgenomen, en in aanmerking genomen dat niets erop wijst dat de wetgever bedoelde beperking van de strafbaarheid eveneens van toepassing heeft willen laten zijn op het ten verkoop in voorraad hebben, getuigt het oordeel van het Hof van een onjuiste rechtsopvatting."
2.3. Na verwijzing heeft het Hof het onder 1 en 2 bewezenverklaarde bij het bestreden vonnis van 6 februari 2007 strafbaar verklaard en de verdachte tot straf veroordeeld.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof het verweer, dat een groot deel van de voorraad sigaretten vóór de invoer in de Nederlandse Antillen al was verkocht en was bestemd voor kopers in het buitenland, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. Daartoe wordt in navolging van het ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde feit gevoerde verweer aangevoerd dat het bij het bestanddeel 'ten verkoop in voorraad hebben' als bedoeld in art. 350, eerste lid, SrNA alleen gaat om waren die, na invoer, in de Nederlandse Antillen aan lokale of niet lokale afnemers worden verkocht.
3.2. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 23 januari 2007 blijkens de aan het proces-verbaal van die terechtzitting gehechte pleitnotities het volgende aangevoerd:
"De procureur-generaal stelt in zijn conclusie dat de beperking van de strafbaarheid taalkundig gezien louter betrekking heeft op het invoeren van waren, niet op het ten verkoop in voorraad hebben daarvan. Volgens de procureur-generaal brengt een grammaticale uitleg met zich mee dat voor straffeloosheid geen plaats is als de counterfeit sigaretten na invoer in de Nederlandse Antillen worden verkocht, te koop worden aangeboden, of worden geleverd, of ten verkoop of uitdeling in voorraad worden gehouden. Dat het de bedoeling was om de sigaretten uiteindelijk weer uit de Nederlandse Antillen te voeren doet volgens de procureur-generaal niet meer terzake. Immers heeft de verdachte dan reeds een handeling gepleegd die in art. 350 SrNA zelfstandig strafbaar is gesteld. De procureur-generaal ziet echter over het hoofd dat de bewuste lading counterfeit sigaretten, voordat ze werd ingevoerd, reeds was (door)verkocht. Deze lading had voor de invoer in de Nederlandse Antillen, reeds een bestemming in het buitenland (t.w. Colombia en Mexico). De lading werd derhalve niet na de invoer (in de Nederlandse Antillen) verkocht of te koop aangeboden (aan lokale of niet lokale afnemers) en werd niet in voorraad gehouden ten verkoop of uitdeling (aan lokale of niet lokale). De lading werd in voorraad gehouden voor doorvoer/wederuitvoer naar de uiteindelijke kopers in het buitenland (een deel in Colombia en een deel in Mexico). Verdachten concluderen dan ook tot vrijspraak dan wel ontslag van rechtsvervolging van de hen tenlastegelegde feiten die betrekking hebben op (overtreding van) artikel 350 SrNA."
3.3. Ten aanzien van de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft het Hof in zijn vonnis overwogen:
"De Hoge Raad heeft overwogen dat het onderdeel 'zonder klaarblijkelijke bestemming om weder te worden uitgevoerd' in art. 350, eerste lid, Sr onmiskenbaar als beperking van de strafbaarheid van het invoeren is opgenomen en dat niets erop wijst dat de wetgever bedoelde beperking van de strafbaarheid eveneens van toepassing heeft willen laten zijn op het ten verkoop in voorraad hebben. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat deze wettelijke beperking de strafbaarheid niet opheft van het onder 2 primair bewezenverklaarde. Deze wettelijke beperking staat daarom ook niet in de weg aan de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde.
Hetgeen de verdediging hierover ter terechtzitting van 23 januari 2007 heeft betoogd, stuit in alle onderdelen op het voorgaande af."
3.4. Art. 350, eerste lid, SrNA luidt als volgt:
"Hij die opzettelijk waren, welke zelf of op haar verpakking valselijk voorzien zijn van de naam, de firma of het merk waarop een ander recht heeft, of, ter aanduiding van herkomst, van de naam ener bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte naam of firma, of op welke of op wier verpakking zodanige naam, firma of merk, zij het ook met een geringe afwijking, zijn nagebootst, in de Nederlandse Antillen invoert zonder klaarblijkelijke bestemming om weder te worden uitgevoerd, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, uitdeelt of ten verkoop of ter uitdeling in voorraad heeft, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zes honderd gulden."
3.5. Het verweer stelt de reikwijdte van het - in de tenlastelegging en bewezenverklaring van feit 2 gebezigde, aan art. 350, eerste lid, SrNA ontleende begrip "ten verkoop in voorraad hebben" aan de orde. Het betreft een zogenoemd dakdekkersverweer, dat mede van feitelijke aard is. Een dergelijk verweer dient bij gegrondbevinding tot vrijspraak te leiden. Nu de bewezenverklaring van feit 2 bij het arrest van de Hoge Raad van 7 november 2006 in stand is gelaten, stond de juistheid van die bewezenverklaring niet meer ter beoordeling van het Hof. Het Hof was daarom ook niet gehouden op het verweer te beslissen. Daarop stuit het middel af.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 11 november 2008.