Fides heeft bij exploot van 6 januari 1984 [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem en gevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bij de dagvaarding betekende conservatoir beslag op de daarin vermelde onroerende goederen van waarde zal verklaren met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, die van het beslag daaronder begrepen.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden en, bij incidentele conclusie, verzocht, kort gezegd, de rechtbank Fides te gelasten een zekerheid te stellen voor betaling der kosten, schade en interessen waartoe Fides veroordeeld zou kunnen worden en dat [eiseres] een valsheidincident zal aanspannen met betrekking tot de wissels, waarop Fides haar vordering baseert.
Bij vonnis in het incident van 21 mei 1999 heeft de rechtbank de vordering tot zekerheidsstelling afgewezen en [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering in het valsheidincident.
Vervolgens heeft [eiseres] een incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring opgeworpen wegens het niet (langer) bestaan van de procespartij. Bij vonnis van 16 juli 1996 heeft de rechtbank de vordering van [eiseres] in het incident afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor dupliek.
[Eiseres] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof heeft bij arrest van 3 april 1997 het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Haarlem voor voortprocederen.
Fides heeft een akteverzoek tevens houdende correctie van eis genomen waarbij primair een totaal bedrag van ƒ 685.045,-- aan wisselschulden wordt gevorderd, te vermeerderen met 6,5% rente per jaar cumulatiefen subsidiair een bedrag van ƒ 608.819,81 met rente.
Op 1 februari 2000 heeft de rechtbank bij rolbeslissing de zaak van de rol afgevoerd nu is vastgesteld dat Fides op 28 juli 1995 heeft opgehouden te bestaan en geoordeeld dat verdere proceshandelingen aan de zijde van de eisende partij slechts kunnen worden verricht door een procureur die een (onder-)volmacht overlegt, afgegeven door de staat die thans gerechtigd is tot de vordering die de inzet van deze procedure vormt.
Fides heeft [eiseres] bij akte van 14 april 2004 opgeroepen voort te procederen.
De rolrechter heeft op 29 april 2004 beslist dat de zaak zal worden verwezen naar de rolzitting van 12 mei 2004 om de advocaat van Fides in de gelegenheid te stellen genoemde (onder-)volmacht over te leggen.
Bij rolbeschikking van 13 mei 2004 heeft de rolrechter geoordeeld dat niet een toereikende volmacht is overgelegd en heeft de instantie vervallen verklaard.
Tegen de vonnissen van 29 april 2004 en 13 mei 2004 heeft Fides hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [Eiseres] heeft bij "incidentele memorie - voor alle verweren - tot niet-ontvankelijkverklaring van appellant" geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van Fides.
Bij arrest van 20 juli 2006 heeft het hof de vordering van [eiseres] in het incident afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor memorie van antwoord van [eiseres]. Nadat [eiseres] een memorie van antwoord had genomen, heeft het hof Fides bij arrest van 5 juli 2007 niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen het rolbericht van 29 april 2004, het vonnis van 13 mei 2004 tot vervallen verklaring van de instantie vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering tot vervallen-verklaring van de instantie afgewezen en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Haarlem.
Bij arrest van 11 oktober 2007 heeft het hof op verzoek van [eiseres] bepaald dat tegen het arrest van 5 juli 2007 beroep in cassatie zal kunnen worden ingesteld voordat de einduitspraak in de hoofdzaak is afgedaan.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.