ECLI:NL:HR:2008:BD7580

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12612
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en tenuitvoerlegging van Duitse kostenbesluiten in Nederland

In deze zaak gaat het om de erkenning en tenuitvoerlegging van een door een Duitse rechter gegeven 'Kostenfestsetzungsbeschluss' in Nederland. De Hoge Raad behandelt de vraag of deze beslissing kan worden erkend op basis van de EEX-Verordening. De zaak is gestart door Realchemie Nederland B.V., die in cassatie gaat tegen een eerdere beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Deze rechtbank had op 2 maart 2007 verlof verleend voor de tenuitvoerlegging van de Duitse beslissing, die was gebaseerd op een ex parte uitgevaardigde 'einstweilige Verfügung'. Realchemie betwistte deze beslissing en stelde dat de Duitse rechter niet op de juiste wijze had gehandeld, omdat er geen mondelinge behandeling had plaatsgevonden en de verweerder niet was opgeroepen.

De Hoge Raad oordeelt dat de weigeringsgrond van artikel 34, aanhef en onder 2, van de EEX-Verordening niet van toepassing is, omdat de verweerder in dit geval niet bij verstek is veroordeeld. De rechtbank had vastgesteld dat zowel de 'einstweilige Verfügung' als de 'Kostenfestsetzungsbeschluss' aan Realchemie waren betekend, en dat er mogelijkheden waren voor verzet en bezwaar. Dit betekent dat de Duitse beslissingen voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komen, ondanks dat ze ex parte zijn gegeven.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van Realchemie en bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste toepassing van de EEX-Verordening in internationale privaatrechtelijke geschillen, vooral in gevallen waar voorlopige maatregelen zijn genomen zonder dat de betrokken partijen zijn opgeroepen.

Uitspraak

7 november 2008
Eerste Kamer
07/12612
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
REALCHEMIE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
de vennootschap naar Duits recht INDUSTRIEVERBAND AGRAR E.V.,
gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Realchemie en Agrar.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij beschikking van 2 maart 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch het verzoek van Agrar om de in die beschikking genoemde "Kostenfestsetzungsbeschluss" in Nederland ten uitvoer te kunnen leggen toegewezen.
Realchemie heeft tegen voornoemde beschikking bij de rechtbank 's-Hertogenbosch het rechtsmiddel als bedoeld in art. 43 EEX-Verordening ingesteld en de rechtbank verzocht de beschikking van de voorzieningen-rechter te vernietigen en het verzochte verlof alsnog te weigeren.
Agrar heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 20 juli 2007, zaaknummer/rekestnummer 159590/EX RK 07-119, het verzoek afgewezen.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft Realchemie beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Agrar heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Het Landgericht Frankfurt am Main heeft op verzoek van Agrar op 18 april 2006 een "einstweilige Verfügung" jegens Realchemie uitgevaardigd. Hierin heeft het Landge-richt bepaald dat de proceskosten ten laste zouden dienen te komen van Realchemie ("Kostenentscheidung").
(ii) Op 2 mei 2006 heeft het Landgericht op basis van de Kostenentscheidung aan Agrar een "Kostenfestsetzungsbeschluss" verstrekt waarbij is beslist dat Realchemie proceskosten tot een bedrag van € 2.413,38 met rente aan Agrar dient te voldoen. Deze beslissing is op 28 juni 2006 aan Realchemie betekend en op 24 augustus 2006 heeft het Landgericht voor deze beslissing een certificaat verstrekt als bedoeld in art. 54 EEX-Verordening.
3.2.1 De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 2 maart 2007 op verzoek van Agrar verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de Kostenfestsetzungsbeschluss verleend.
3.2.2 Realchemie heeft op de voet van art. 43 EEX-Verordening de rechtbank 's-Hertogenbosch verzocht de beschikking van de voorzieningenrechter te vernietigen en het door Agrar verzochte verlof alsnog te weigeren. Daartoe heeft Realchemie primair gesteld dat in het licht van HvJEG 21 mei 1980, 125/79, NJ 1981, 184 (Denilauler/Couchet Frères) een einstweilige Verfügung geen beslissing is in de zin van art. 38 EEX-Verordening en dat de daarop gebaseerde Kostenfestsetzungsbeschluss daarom evenmin onder de werking van hoofdstuk III van de EEX-Verordening valt, en subsidiair dat de weigeringsgrond van art. 34, aanhef en onder 2, EEX-Verordening van toepassing is, aangezien de einstweilige Verfügung door de Duitse rechter is gegeven zonder mondelinge behandeling en zonder het toepassen van hoor en wederhoor.
3.2.3 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking zowel de primaire als de subsidiaire grondslag van het door Realchemie ingestelde rechtsmiddel verworpen en het verzoek van Realchemie afgewezen. Zij heeft daartoe het volgende, zakelijk weergegeven, overwogen.
Een einstweilige Verfügung is aan te merken als een beslissing in de zin van art. 38 in verbinding met art. 32 EEX-Verordening, nu de desbetreffende procedure na betekening van de beslissing door middel van verzet de mogelijkheid biedt tot verweer en dus toepassing van hoor en wederhoor. Hetzelfde geldt ten aanzien van een Kostenfestsetzungsbeschluss, waartegen bezwaar openstaat (rov. 5.2.2-5.2.3).
Voorzover art. 34, lid 2, EEX-Verordening al van toepassing is, nu geen sprake is van verstekverlening, komt Realchemie geen beroep op die bepaling toe, omdat zowel de einstweilige Verfügung als de Kostenfestsetzungsbeschluss aan haar is betekend en zij noch verzet heeft gedaan tegen de einstweilige Verfügung, noch tegen de daaruit voortvloeiende Kostenfestsetzungsbeschluss bezwaar heeft gemaakt (5.3.2-5.3.3).
3.3.1 Onderdeel 1 klaagt erover dat de rechtbank heeft miskend dat de Kostenfestsetzungsbeschluss, evenals de daaraan ten grondslag liggende einstweilige Verfügung, is totstandgekomen zonder mondelinge behandeling, en zonder dat op andere wijze hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, zodat de Kostenfestsetzungsbeschluss geen beslissing is in de zin van art. 38 in verbinding met art. 32 EEX-Verordening die voor erkenning en tenuitvoerlegging op grond van de EEX-Verordening in aanmerking komt.
3.3.2 Vooropgesteld moet worden dat rechterlijke beslissingen die (a) betrekking hebben op het toestaan van voorlopige of bewarende maatregelen, (b) worden gegeven zonder dat de partij tegen wie zij zijn gericht, is opgeroepen te verschijnen, en (c) ten uitvoer moeten worden gelegd zonder voorafgaande betekening, niet onder de in hoofdstuk III van de EEX-Verordening voorziene regeling voor de erkenning en tenuitvoerlegging vallen. Hierbij verdient opmerking dat de onder (a)-(c) genoemde voorwaarden cumulatief gelden (vgl. HvJEG 21 mei 1980, zk 125/79, NJ 1981, 184, Denilauler/Couchet Frères en HvJEG 14 oktober 2004, zk C-39/02, NJ 2007, 389, Maersk/
De Haan).
3.3.3 Het onderdeel faalt. De rechtbank heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat zowel de einstweilige Verfügung als de Kostenfestsetzungsbeschluss aan Realchemie is betekend, en dat na de betekening tegen een einstweilige Verfügung die zonder mondelinge behandeling is gegeven, verzet kan worden gedaan, terwijl tegen een Kostenfestsetzungsbeschluss bezwaar kan worden gemaakt. Hieruit volgt dat geen sprake is van een beslissing die ten uitvoer moet worden gelegd zonder voorafgaande betekening, zodat niet is voldaan aan de hiervoor in 3.3.2 onder (c) genoemde voorwaarde. Daarom komt de Kostenfestsetzungsbeschluss, evenals de daaraan ten grondslag liggende einstweilige Verfügung - hoewel ex parte gegeven - op grond van titel III van de EEX-Verordening voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking.
3.4.1 Onderdeel 2 strekt ten betoge, dat de rechtbank heeft miskend, dat voorzover in art. 34, aanhef en onder 2, EEX-Verordening, wordt bepaald dat niet met succes een beroep op de hier opgenomen weigeringsgrond kan worden gedaan wanneer de verweerder tegen de beslissing waarvan tenuitvoerlegging wordt verzocht geen rechtsmiddel heeft aangewend, terwijl hij daartoe in staat was, dit niet van toepassing is op procedures als de onderhavige, waarin van een inleidend processtuk dat tot de wederpartij moet worden gericht geen sprake is.
3.4.2 Ook dit onderdeel faalt reeds omdat de hier bedoelde weigeringsgrond betrekking heeft op de situatie dat een verweerder bij verstek is veroordeeld en niet ziet op een geval als het onderhavige, waarin de verweerder niet is opgeroepen en ook niet behoefde te worden opgeroepen (HR 20 juni 2008, nr. R07/124, NJ 2008, 354).
3.5 Onderdeel 3 kan niet tot cassatie leiden omdat het berust op de hier als onjuist verworpen opvatting dat de beslissing waarvan tenuitvoerlegging is verzocht geen beslissing is in de zin van art. 38 in verbinding met art. 32 EEX-Verordening die voor erkenning en tenuitvoerlegging op grond van de EEX-Verordening in aanmerking komt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 7 november 2008.