3.3. Ter terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2007 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota, die - voor zover hier van belang - het volgende inhoudt:
"Verklaringen [medeverdachte 1]
Bij de vrouw van [medeverdachte 1], [getuige 1], is een bij de overval gestolen telefoon aangetroffen. [Getuige 1] verklaart daarover dat [medeverdachte 1] samen met zijn vriend [medeverdachte 2] thuis kwam en tegen haar zei dat hij een telefoon voor haar had gebracht en vervolgens moest deze [medeverdachte 2] de telefoon uit zijn zak halen en aan [getuige 1] geven (blz 3028). Voorts verklaart [getuige 1] over het weekend van 15-16 oktober 2005 dat [medeverdachte 1] pas op maandag 17 oktober 2005 thuis kwam.
[Medeverdachte 1] verklaart op zondagmorgen 16 oktober 2005 te zijn thuis gekomen (blz 3033). Hij verklaart verder dat op die zondag [verdachte] met de auto van [medeverdachte 3] bij hem langskwam en dat de telefoon in een bakje in de auto lag. [Medeverdachte 1] mocht hem hebben.
[Medeverdachte 1] is bij de rechter-commissaris gehoord. Daar legt hij op belangrijke punten een andere verklaring af. Onder meer verklaart hij nu dat hij op maandag pas is thuis gekomen. Dat moest ook wel, gelet op de verklaring van zijn vrouw. Maar waarom hij dat op 29 december 2005 beter weet dan tijdens zijn eerdere verhoor op 3 november 2005 kan hij niet verklaren. Aannemelijk is dat echter niet; immers over het algemeen vervagen herinneringen in plaats van dat zij sterker worden.
Voorts verklaart hij dat [verdachte] langskwam om met [medeverdachte 1] in Amsterdam wiet te gaan halen. Ook dat is niet aannemelijk. Immers [medeverdachte 1] was blijkens zijn eigen verklaring het hele weekend al in Amsterdam geweest, waar hij ook [verdachte] was tegengekomen, en niet aannemelijk is dat hij vervolgens op maandag dan nog eens heen en weer zou rijden.
Als [medeverdachte 1] gevraagd wordt naar omstandigheden die wellicht nagetrokken kunnen worden, antwoordt hij ontwijkend. Eerder heeft hij bijvoorbeeld verklaard dat [verdachte] hem die ochtend heeft gebeld dat hij langs zou komen, en nu weet hij het niet meer, maar als hij hem toch gebeld heeft zal hij hem gebeld hebben op de telefoon die de moeder van [medeverdachte 1] nu heeft, maar waarvan ze de simkaart heeft weggegooid. Ik begrijp hiervan de logica niet. Daarnaast verklaart hij verschillend over de wijze waarop hij de telefoon in de auto van [verdachte] heeft aangetroffen, en verschilt zijn verklaring met die van zijn vrouw waar het de vraag betreft of [medeverdachte 1] aanwezig was op het moment dat de telefoon aan [getuige 1] werd gegeven.
De conclusie is dat bij [medeverdachte 1] in ieder geval de gestolen telefoon is aangetroffen zodat hij een motief heeft om een ander, in casu [verdachte], te belasten. Er valt niet uit te sluiten dat [medeverdachte 1] zelf bij de overval betrokken is geweest, gelet op zijn schimmige verklaring over wat hij dat weekend heeft gedaan. Bovendien komt zijn signalement overeen met het signalement dat Dineva van één van de daders geeft (blz 43).
Dat voorgaande conclusie, dat [medeverdachte 1] mogelijk één van de overvallers is geweest, niet zomaar uit de lucht komt vallen blijkt uit de omstandigheid dat [medeverdachte 1] in eerste aanleg door het Openbaar Ministerie is vervolgd voor het medeplegen van dezelfde diefstal met geweld als waarvoor [verdachte] wordt vervolgd. Ter zitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie ook tot bewezenverklaring van dit feit in de zaak tegen [medeverdachte 1] gerekwireerd. Het Openbaar Ministerie is kennelijk de mening toegedaan dat [medeverdachte 1] bij de overval aanwezig is geweest. Dat daarvoor uiteindelijk onvoldoende bewijs voor kon worden gevonden staat hier los van. Indien van het requisitoir in eerste aanleg wordt uitgegaan is het verhaal in de optiek van het OM zo dat [medeverdachte 1] aanwezig is geweest in de woning en als medepleger hiervan dient te worden gezien. In het licht hiervan moet dan beoordeeld worden of de verklaring die [medeverdachte 1] geeft voor het in het bezit komen van de bij die diefstal weggenomen telefoon betrouwbaar is. Ik neem aan, in het licht van het voorgaande, dat het Openbaar Ministerie mijn standpunt deelt dat de verklaring van [medeverdachte 1] op dit punt niet aannemelijk en dus onbetrouwbaar is.
Er is, behalve de verklaring van [medeverdachte 1], geen enkele indicatie dat [verdachte] die zondag of maandag bij [medeverdachte 1] voor de deur is geweest. Van de enige persoon die dat kan bevestigen, [medeverdachte 2], heeft [medeverdachte 1], hoe verrassend, geen telefoonnummer meer.
De overweging van de Rechtbank dat er geen reden is te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] is gelet op het voorgaande onbegrijpelijk. Andere bewijsmiddelen zouden, aldus de Rechtbank, de juistheid van diens verklaringen met betrekking tot het ontvangen van die telefoon ondersteunen. De enige bewijsmiddelen in het vonnis die hierop betrekking hebben, zijn de bewijsmiddelen 8, 9 en 10. Daaruit blijkt dat de partner van [medeverdachte 1] die telefoon gebruikt, dat zij verklaart dat [medeverdachte 1] die telefoon aan haar heeft gegeven en dat [medeverdachte 1] verklaart dat hij deze telefoon van [verdachte] heeft gekregen. Het enige bewijsmiddel dat handelt over het ontvangen van de telefoon door [medeverdachte 1] is aldus de verklaring van [medeverdachte 1] zelf; [getuige 1] heeft hier niet over verklaard. Gelet hierop is de overweging van de Rechtbank onbegrijpelijk.
Gelet op het voorgaande meen ik dat de verklaring van [medeverdachte 1] onbetrouwbaar is nu u niet kunt uitsluiten dat [medeverdachte 1] zelf één van de overvallers is geweest en op deze wijze de telefoon heeft verkregen. Ik verzoek u derhalve zijn verklaringen als onbetrouwbaar aan te merken, dan wel onvoldoende betrouwbaar, en voor het bewijs uit te sluiten.
Overigens merk ik op dat, indien u oordeelt dat de verklaring van [medeverdachte 1] wel juist is, hiermee uiteraard niet vaststaat dat [verdachte] de overval zal hebben gepleegd. Immers ook dan bestaat de mogelijkheid dat [verdachte] slechts als heler van die telefoon kan worden aangemerkt, gelet op het tijdsverloop tussen de overval en de - vermeende - overdracht van die telefoon aan [medeverdachte 1]."