ECLI:NL:HR:2008:BD7092

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/069HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsrecht en ontzegging van omgang met minderjarig kind in het licht van het EVRM

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende het omgangsrecht van een vader met zijn minderjarig kind. De man, verzoeker tot cassatie, had eerder bij de rechtbank Utrecht verzocht om een omgangsregeling met zijn dochter, geboren op 3 juli 2002, na de echtscheiding van partijen. De rechtbank had op 19 november 2003 de echtscheiding uitgesproken en de vrouw, verweerder in cassatie, alleen met het gezag over de dochter belast. Het verzoek van de man om een omgangsregeling werd door de rechtbank bij beschikking van 12 april 2006 afgewezen. Hierop heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 4 januari 2007 de beschikking van de rechtbank bekrachtigde. Tegen deze beslissing heeft de man cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de man niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de man verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank en het gerechtshof in stand zijn gebleven. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

3 oktober 2008
Eerste Kamer
Nr. R07/069HR
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. W.B. Teunis,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op verzoek van de vrouw heeft de rechtbank Utrecht bij beschikking van 19 november 2003 tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is de vrouw alleen met het gezag over [de dochter] (dochter van beide partijen, geboren op 3 juli 2002) belast.
Met een op 9 februari 2006 ter griffie van de rechtbank Utrecht ingediend verzoekschrift heeft de man zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, een omgangsregeling met [de dochter] vast te stellen met veroordeling van de vrouw tot betaling van een dwangsom voor elke keer dat zij in gebreke blijft de vastgestelde regeling na te komen.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 12 april 2006 het verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 4 januari 2007 heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweer gevoerd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 3 oktober 2008.