ECLI:NL:HR:2008:BD6386

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10836
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 13 juni 2007 een vonnis van de Rechtbank te Roermond heeft bevestigd. De verdachte was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet, en kreeg een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door de advocaten mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, stellende dat de verdachte geen belang heeft bij de klacht over de nadere bewijsoverweging in het vonnis. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de nadere bewijsoverweging niet voldoende duidelijkheid biedt over de herkomst van de genoemde feiten en omstandigheden. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat de verdachte belang mist bij deze klacht, aangezien hij dit verweer bij het Hof heeft laten varen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, en het arrest is uitgesproken op 7 oktober 2008 door vice-president G.J.M. Corstens en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in aanwezigheid van waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven.

Uitspraak

7 oktober 2008
Strafkamer
nr. 07/10836
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 juni 2007, nummer 20/003392-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een vonnis van de Rechtbank te Roermond van 1 september 2006, waarbij de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod" is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel komt op tegen de nadere bewijsoverweging waarin een omstandigheid is genoemd die niet in de bewijsmiddelen is opgenomen en waarvan de herkomst in de overwegingen evenmin voldoende nauwkeurig is aangegeven.
3.2. Het middel kan niet tot cassatie leiden aangezien de verdachte belang mist bij zijn klacht op de grond die is vermeld in de aan dit arrest gehechte conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 7 oktober 2008.