ECLI:NL:HR:2008:BD5989

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/112HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake wijziging van partneralimentatie en devolutieve werking van het hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van partneralimentatie. De man, verzoeker tot cassatie, had in 2004 verzocht om de maandelijkse uitkering aan de vrouw, verweerder in cassatie, met terugwerkende kracht op nihil te stellen. De rechtbank Leeuwarden had in een eerdere beschikking de alimentatie op nihil gesteld, maar dit werd door het gerechtshof in hoger beroep vernietigd. De man had in zijn verzoek aangevoerd dat zijn draagkracht was verminderd door de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst en dat de behoefte van de vrouw was afgenomen door haar inkomen uit arbeid. De rechtbank verwierp het beroep op verminderde draagkracht, maar honoreerde het beroep op verminderde behoefte van de vrouw. Het hof oordeelde echter dat de vrouw nog steeds behoefte had aan een bijdrage van de man en wees het verzoek van de man af. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de stelling van de man over de vermindering van zijn draagkracht opnieuw had moeten onderzoeken, ook al had de man hiertegen geen grieven aangevoerd. Dit leidde tot de conclusie dat het hof de devolutieve werking van het hoger beroep had miskend. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.

Uitspraak

10 oktober 2008
Eerste Kamer
Nr. R07/112HR
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[de vrouw], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 11 november 2004 ter griffie van de rechtbank Leeuwarden ingediend verzoekschrift heeft de man zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, de verschuldigde maandelijkse uitkering als bijdrage in het levensonderhoud aan de vrouw met terugwerkende kracht tot 1 september 2004 op nihil te stellen dan wel te wijzigen.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft, na een tussenbeschikking van 10 augustus 2005 waarbij het verzoek van de man tot ontbinding van artikel 1.3 van het echtscheidingsconvenant is afgewezen, bij beschikking van 7 december 2005 de aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud met ingang van 11 november 2004 op nihil gesteld en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen beide beschikkingen heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. De man heeft bij incidenteel appel het hof verzocht de vrouw te veroordelen tot restitutie van een bedrag ad € 8.326,96 ten titel van onverschuldigd betaalde partneralimentatie vanaf 7 december 2005 met rente en kosten.
Bij beschikking van 14 maart 2007 heeft het hof de beschikkingen waarvan beroep vernietigd en het inleidend verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie alsnog afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging en verwijzing van de zaak.
3. Beoordeling van het middel
3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn op 25 augustus 1972 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 22 november 2000 heeft de rechtbank echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 9 februari 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
(ii) Uit het huwelijk van partijen zijn vijf, thans meerderjarige, kinderen geboren.
(iii) Bij beschikking van het hof van 27 februari 2002 is bepaald dat de man aan de vrouw een alimentatie moet betalen van € 1.380,40 bruto per maand van 9 februari 2001 tot en met 30 november 2001 en van € 1.300,-- bruto per maand met ingang van 1 december 2001.
3.2 De man heeft de rechtbank verzocht de alimentatie met ingang van 1 september 2004 op nihil te stellen dan wel te wijzigen. Hij heeft daaraan in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat zijn draagkracht is verminderd als gevolg van ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. In de tweede plaats heeft hij aangevoerd dat de behoefte van de vrouw is verminderd doordat zij inkomen uit arbeid is gaan ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van de man op verminderde draagkracht verworpen, maar zijn beroep op verminderde behoefte van de vrouw gehonoreerd en op die grond het verzoek van de man strekkende tot nihilstelling met ingang van 11 november 2004 toegewezen.
In hoger beroep heeft het hof het verzoek van de man alsnog afgewezen. Het overwoog daartoe, samengevat, dat ervan moet worden uitgegaan dat de vrouw nog steeds behoefte heeft aan een bijdrage van de man. Met betrekking tot het beroep van de man op vermindering van zijn draagkracht overwoog het hof dat de rechtbank dit beroep heeft verworpen en dat de man in zijn verweerschrift tevens incidenteel appel geen grieven heeft gericht tegen dit oordeel van de rechtbank (rov. 17-18).
3.3 Het middel betoogt terecht dat het hof, toen het de grieven van de vrouw gegrond bevond, de in eerste aanleg aangevoerde en in hoger beroep niet prijsgegeven stelling van de man omtrent de vermindering van zijn draagkracht opnieuw had moeten onderzoeken alvorens het verzoek van de man om nihilstelling dan wel wijziging van de alimentatie af te wijzen. Het hof had de onderhavige stelling ook zonder dat de man tegen het desbetreffende oordeel van de rechtbank grieven had aangevoerd, in zijn beoordeling moeten betrekken. Door dit na te laten heeft het hof de devolutieve werking van het hoger beroep miskend.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 14 maart 2007;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 oktober 2008.