ECLI:NL:HR:2008:BD5981
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Internationale kinderontvoering en de weigeringsgronden van het Haags Kinderontvoeringsverdrag
In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van de moeder in een internationale kinderontvoeringskwestie. De Centrale Autoriteit had op 17 oktober 2007 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin werd verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige kinderen naar België op grond van artikel 12 van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV). De moeder heeft dit verzoek bestreden. De rechtbank heeft op 15 november 2007 beslist dat de kinderen terug moesten naar de vader in België, met een uiterste datum van 23 november 2007 voor de terugkeer. De moeder ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 27 februari 2008 de beschikking van de rechtbank bekrachtigde, maar met de aanpassing dat de moeder de kinderen uiterlijk op 1 april 2008 moest terugbrengen naar België. Indien de moeder hieraan geen gevolg gaf, moesten de kinderen op 2 april 2008 aan de vader worden afgegeven.
De moeder heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk was en dat er geen gevaar bestond dat de vader met de kinderen naar Algerije zou vertrekken. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda was dat het beroep moest worden verworpen. De Hoge Raad heeft op 11 juli 2008 de beschikking gegeven, waarbij het beroep van de moeder werd verworpen.