ECLI:NL:HR:2008:BD5471

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42790
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de wijziging van de eigenwoningregeling en het ontbreken van een overgangsregeling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 oktober 2005, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. De Hoge Raad behandelt de kwestie van de invoering van de Wet IB 2001 en de wijziging van de eigenwoningregeling per 1 januari 2001, waarbij het ontbreken van een overgangsregeling aan de orde is. Belanghebbende had in 1998 een onroerende zaak verworven van zijn vader, waarbij zijn vader het zakelijk recht van vruchtgebruik voor zichzelf en zijn echtgenote had voorbehouden. Voor de aankoop van deze woning had belanghebbende een hypothecaire geldlening afgesloten en kon hij in de jaren 1998 tot en met 2000 de betaalde hypotheekrente in mindering brengen op zijn inkomen. Met de inwerkingtreding van de Wet IB 2001 is de eigenwoningregeling echter gewijzigd, waardoor de betaalde hypotheekrente voor het jaar 2001 niet meer aftrekbaar is. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en belanghebbende heeft cassatie ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat de wetgever bij de invoering van de Wet IB 2001 geen overgangsregeling heeft getroffen voor vóór 1 januari 2001 afgesloten leningen. Belanghebbende betoogde dat de wetgever een overgangsregeling had moeten treffen en deed een beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat het beroep van belanghebbende faalt. De Hoge Raad benadrukt dat bij belastingmaatregelen een 'wide margin of appreciation' aan de wetgever moet worden toegekend. Het ontbreken van een overgangsregeling leidt in de specifieke omstandigheden van belanghebbende niet tot een individuele en buitensporige last. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 42.790
27 juni 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 oktober 2005, nr. 03/02564, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft in 1998 de eigendom van een onroerende zaak verworven van zijn vader die daarbij voor zichzelf en zijn echtgenote het zakelijk recht van vruchtgebruik heeft voorbehouden. Belanghebbende heeft ten behoeve van de aankoop van deze woning een hypothecaire geldlening afgesloten.
3.1.2. Voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen in de jaren 1998 tot en met 2000 heeft belanghebbende de op voornoemde hypothecaire geldlening betaalde rente (hierna: de hypotheekrente) in mindering kunnen brengen op zijn inkomen.
3.1.3. Op 1 januari 2001 is de Wet IB 2001 in werking getreden. Hierbij is onder meer de zogenoemde eigenwoningregeling gewijzigd in die zin dat - kort gezegd en behoudens in dit geval niet aan de orde zijnde uitzonderingen - als eigen woning voor de toepassing van afdeling 3.6 van de Wet IB 2001 nog slechts wordt aangemerkt de woning die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat (artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001). De wetgever heeft bij invoering van de Wet IB 2001 geen overgangsregeling getroffen ten behoeve van vóór 1 januari 2001 afgesloten leningen waarvan de rente als gevolg van voornoemde wetswijziging niet meer aftrekbaar is.
3.1.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de in 2001 betaalde hypotheekrente niet kan worden gerekend tot de aftrekbare kosten van de eigen woning als bedoeld in artikel 3.120 Wet IB 2001.
3.2. Voor het Hof heeft belanghebbende onder meer betoogd dat de wetgever een overgangsregeling had moeten treffen. Hij heeft in dat verband een beroep gedaan op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: Eerste Protocol) en op het arrest van het EHRM van 10 juni 2003, nr. 27793/95, zaak M.A. e.a./Finland, V-N 2003/52.2. Het Hof heeft geoordeeld dat dat beroep faalt.
3.3. Voor zover de middelen zich tegen dit oordeel richten, kunnen zij niet tot cassatie leiden. Volgens het genoemde arrest van het EHRM dient een verdragsstaat bij het treffen van een maatregel die leidt tot een ontneming van eigendom als bedoeld in artikel 1 Eerste Protocol een 'fair balance' te treffen tussen de eisen van het algemeen belang en die van de bescherming van fundamentele rechten van het individu. Bij de beoordeling van de vraag of een staat aan dit vereiste heeft voldaan dient echter een 'wide margin of appreciation' aan die staat te worden toegekend, zeker indien het belastingmaatregelen betreft. Het Hof heeft in zijn uitspraak met juistheid tot uitdrukking gebracht dat, voor zover sprake is van een aantasting van eigendomsrechten als bedoeld in artikel 1 Eerste Protocol, de wetgever in het onderhavige geval de grenzen van deze 'wide margin of appreciation' niet heeft overschreden. Uit hetgeen belanghebbende voor het Hof heeft aangevoerd kan voorts niet, zoals nodig is voor honorering van een beroep op artikel 1 Eerste Protocol, worden afgeleid dat het ontbreken van een overgangsregeling bij de onderwerpelijke wetswijziging in zijn specifieke omstandigheden voor hem leidt tot een individuele en buitensporige last ('individual and excessive burden').
3.4. De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2008.