ECLI:NL:HR:2008:BD5471
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- A.H.T. Heisterkamp
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de wijziging van de eigenwoningregeling en het ontbreken van een overgangsregeling
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 oktober 2005, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. De Hoge Raad behandelt de kwestie van de invoering van de Wet IB 2001 en de wijziging van de eigenwoningregeling per 1 januari 2001, waarbij het ontbreken van een overgangsregeling aan de orde is. Belanghebbende had in 1998 een onroerende zaak verworven van zijn vader, waarbij zijn vader het zakelijk recht van vruchtgebruik voor zichzelf en zijn echtgenote had voorbehouden. Voor de aankoop van deze woning had belanghebbende een hypothecaire geldlening afgesloten en kon hij in de jaren 1998 tot en met 2000 de betaalde hypotheekrente in mindering brengen op zijn inkomen. Met de inwerkingtreding van de Wet IB 2001 is de eigenwoningregeling echter gewijzigd, waardoor de betaalde hypotheekrente voor het jaar 2001 niet meer aftrekbaar is. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en belanghebbende heeft cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de wetgever bij de invoering van de Wet IB 2001 geen overgangsregeling heeft getroffen voor vóór 1 januari 2001 afgesloten leningen. Belanghebbende betoogde dat de wetgever een overgangsregeling had moeten treffen en deed een beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat het beroep van belanghebbende faalt. De Hoge Raad benadrukt dat bij belastingmaatregelen een 'wide margin of appreciation' aan de wetgever moet worden toegekend. Het ontbreken van een overgangsregeling leidt in de specifieke omstandigheden van belanghebbende niet tot een individuele en buitensporige last. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.