ECLI:NL:HR:2008:BD4882
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Oordeel over de redelijke termijn in cassatiefase en aanpassing van strafmaat
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2008 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij betrokken was bij de aanwezigheid van grote hoeveelheden hennepplanten in professioneel ingerichte kwekerijen. Het Hof had de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, en daarnaast een taakstraf van 200 uren. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. J. Kuijper, middelen van cassatie heeft voorgesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit werd onderbouwd door het lange tijdsverloop tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van de processtukken door de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze overschrijding van de redelijke termijn aanleiding geeft tot strafvermindering. De opgelegde gevangenisstraf is omgezet naar een geheel voorwaardelijke straf met een proeftijd van twee jaar.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Gerechtshof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de onvoorwaardelijke gevangenisstraf was opgelegd. Dit verzuim leidt echter niet tot cassatie, omdat de verdachte geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij vernietiging van de uitspraak, gezien de aanpassing van de strafmaat. De overige middelen van de verdachte zijn verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en de zaak verder afgedaan.