ECLI:NL:HR:2008:BD4870
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
De verhouding tussen artikel 359.2 en 359.6 van het Wetboek van Strafvordering en de motiveringsplicht van de rechter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de toepassing van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering, specifiek de leden 2 en 6, die beide een zelfstandige betekenis hebben. De verdachte, die in hoger beroep was veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, heeft cassatie ingesteld. De verdediging voerde aan dat het Hof niet in voldoende mate had gemotiveerd waarom het was afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging met betrekking tot de strafoplegging.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 359, lid 2, Sv had gehandeld door niet de specifieke redenen op te geven voor de afwijking van het standpunt van de verdediging. Hoewel het Hof had voldaan aan de eisen van lid 6 door de straf te motiveren, was het niet voldoende om de redenen voor de afwijking van het standpunt van de verdediging te verzuimen. Dit verzuim leidt tot nietigheid van de uitspraak, zoals bepaald in artikel 359, lid 8, Sv.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om expliciet de redenen te vermelden wanneer zij afwijken van de standpunten van de verdediging, vooral in strafzaken waar de vrijheid van de verdachte op het spel staat.