ECLI:NL:HR:2008:BD4395

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/154HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad; afgewezen schadevordering vrijgesprokene tegen Staat

In deze zaak heeft [eiser] de Staat der Nederlanden gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij hij vorderde dat de Staat aansprakelijk zou worden gesteld voor de schade die hij zou hebben geleden als gevolg van strafvorderlijke maatregelen en andere onrechtmatige handelingen. De vorderingen omvatten zowel materiële als immateriële schade, met een totaalbedrag van € 4.042.279,34, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft op 13 oktober 2004 de vorderingen van [eiser] afgewezen. Hierop heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 1 februari 2007 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft [eiser] cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 5.987,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2008 door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en E.J. Numann.

Uitspraak

5 september 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/154HR
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Justitie,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 14 december 2001 de Staat gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en, na eiswijziging, gevorderd, kort gezegd, te verklaren voor recht dat de Staat aansprakelijk is voor de door [eiser] ten gevolge van de strafvorderlijke maatregelen en overige onrechtmatige handelingen geleden materiële en immateriële schade, de Staat te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 1.361.341,-- aan immateriële schade en van een bedrag van € 2.680.938,-- ter zake van materiële schade te vermeerderen met een bedrag nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet ter zake van advocaat- en accountantskosten en diverse PM-posten, met rente en kosten.
De Staat heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 oktober 2004 de vorderingen van [eiser] afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 1 februari 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiser] mede door mr. J. Brandt en voor de Staat mede door mr. K. Teuben, beiden advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 5.987,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 september 2008.