4.2.2. Het Hof heeft in het bestreden arrest de volgende nadere bewijsoverweging opgenomen:
"Het hof komt tot een veroordeling voor poging tot doodslag. In het navolgende wordt het waarom uiteengezet.
1. Op maandag 17 november 2003, om 22.00 à 22.30 uur 's avonds werd [slachtoffer] beschoten met een vuistvuurwapen. Hij werd in de borst getroffen. [Slachtoffer] werd beschoten op of bij een parkeerplaats in de nabijheid van een restaurant in het buitengebied van Arnhem. Hij wist aan zijn belager(s) te ontkomen, vluchtte naar en in het restaurant en daar, opgevangen door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], vertelde hij onmiddellijk dat hij was beschoten door verdachte. Hij noemde diens naam en voornaam, diens adres en het gegeven dat verdachte in een witte auto reed. Genoemde getuigen zagen kort daarop een witte auto wegrijden bij het restaurant.
2. Verdachte reed destijds in een witte auto.
3. Verdachte heeft geen alibi.
4. [Slachtoffer] heeft vervolgens in verschillende verklaringen en tweemaal onder ede gehoord door het hof, vastgehouden aan deze lezing: het was verdachte die hem, [slachtoffer], had meegenomen naar de plaats waar op hem werd geschoten en het was verdachte die dat laatste deed.
5. [Slachtoffer] en verdachte kenden elkaar al geruime tijd. Dat blijkt ook uit de verklaringen van verdachte. Er is een tijd geweest dat zij betrekkelijk regelmatig met elkaar omgingen.
6. De verklaringen van [slachtoffer] zijn voor de verdachte uitermate belastend. Verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat het voor hem niet duidelijk is waarom [slachtoffer] hem aanwees als de schutter. Zijn relatie met [slachtoffer] was altijd goed geweest. In tweede aanleg, dus ten overstaan van dit hof, heeft verdachte verklaard dat hij zich kon voorstellen dat [slachtoffer] redenen had om niet de waarheid te zeggen en snel zijn, verdachtes, naam te noemen maar niet welke redenen dan wel.
7. Het ligt niet voor de hand dat [slachtoffer] steeds en zo volhardend als hij dat is blijven doen, verdachte heeft aangewezen als de dader om een derde, de werkelijke dader, te beschermen omdat hij dat van meet af aan even goed zou hebben kunnen doen door te zwijgen over de schutter.
8. Uit de verklaringen van [slachtoffer], zowel tegenover de politie afgelegd als voor het hof, blijkt dat [slachtoffer] in het verleden een aantal malen op verzoek van verdachte harddrugs (heroïne) heeft getest. [Slachtoffer] is of was drugsverslaafd. Uit de verklaringen van [slachtoffer] blijkt dat hij op 17 november 2003 door verdachte zou zijn gevraagd om mee te gaan en mee is gegaan in de verwachting dat hij andermaal voor verdachte drugs zou moeten of mogen testen. Dat levert een plausibele verklaring op voor het feit dat [slachtoffer] zich die avond en op dat tijdstip liet meevoeren naar de plaats van de schietpartij.
9. Verdachte heeft tegenover het hof aanvankelijk ontkend in het verleden met drugs van doen te hebben gehad. Hij zou nooit in drugs hebben gedeald of in dat kader hebben bemiddeld en nooit met politie en justitie in aanraking zijn gekomen in verband met drugs. Eenmaal door het hof geconfronteerd met het feit dat hij in 1996 in Duitsland tot een vrijheidsstraf was veroordeeld voor "Unerläubte Einfuhr und Handeltreiben mit Betäubungsmittel" gaf verdachte toe dat het anders was. Uit de verklaring van de getuige [getuige 5] blijkt dat verdachte in de drugsscene als dealer bekend staat. De verklaringen van [slachtoffer] laten zien dat zijn contacten met verdachte in die sfeer lagen.
10. Het hof neemt als vaststaand feit aan dat verdachte zich na 17 november 2003 heeft weggehouden voor de politie. Verdachte ontkent dat, maar ten onrechte. Dit oordeel van het hof berust op het navolgende:
- Toen de politie op 27 november 2003 het adres [a-straat 1] bezocht en naar verdachte vroeg werd de politie door de moeder en de broer van verdachte meegedeeld dat zij al geruime tijd geen contact meer hadden gehad met verdachte en dat verdachte daar niet meer woonde.
- De broer van verdachte spreekt goed Nederlands (getuige [getuige 3]).
- In het bijzonder tegen de achtergrond van dit laatste is ongeloofwaardig de verklaring van de getuige [getuige 3], verdachtes moeder, afgelegd ter zitting van het hof van 10 maart 2005 die er in de kern op neer komt dat verdachte al die tijd gewoon op dat adres heeft gewoond en dat niet zou zijn gezegd dat verdachte daar niet meer woonde.
11. Het feit dat verdachte zich enige tijd voor de politie heeft weggehouden valt, zonder verklaring van de kant van verdachte niet te rijmen met het feit dat hij pas na zijn arrestatie hoorde dat [slachtoffer] was neergeschoten (verklaring verdachte op 10 maart 2005).
12. Ter zitting van het hof van 15 december 2005 heeft [slachtoffer] een brief doen bezorgen waarin hij, voor zover thans relevant, het navolgende schreef:
"[Verdachte] de korte tijd dat hij vast zat in de gevangenis lopen opscheppen dat hij mij heeft neergeknald aan ene "[getuige 4]" een jongen uit [A] en aan "[getuige 5]" een Antilliaanse jongen van de drugssoos."
13. Naar aanleiding daarvan zijn "[getuige 5]" (de getuige [getuige 5]) en "[getuige 4]" (de getuige [getuige 4]) gehoord. Met die verklaringen is komen vast te staan dat verdachte, toen hij voor deze zaak preventief gedetineerd zat, met beiden (ook met [getuige 5]) over de zaak heeft gesproken. Uit wat er van de inhoud en het verloop van die gesprekken is komen vast te staan valt niet af te leiden dat verdachte toen heeft toegegeven dat hij degene is geweest die op [slachtoffer] heeft geschoten. Dat het voor [getuige 5] op basis van diens gesprek met verdachte duidelijk was dat verdachte de schutter was geweest, is onvoldoende waar niet blijkt dat zulks met zoveel woorden door verdachte is gezegd en het even zo goed kan dat [getuige 5] verdachte toen verkeerd heeft begrepen.
14. De verklaring van in het bijzonder [getuige 5] laat wel zien dat verdachte destijds actief was in het wereldje van de drugsgebruikers, als dealer bekend stond hetgeen de geloofwaardigheid van [slachtoffer] over de aard en het waarom van zijn contact met verdachte ondersteunt.
15. Het saldo is voor het hof dat [slachtoffer zijn] verklaringen, anders dan door de verdediging is aangevoerd, een voldoende stevig, betrouwbaar en overtuigend uitgangspunt vormen voor de cruciale rol die dit materiaal in het bewijs bij een veroordeling zoals volgt krijgt te vervullen. Daarbij betrekt het hof op het punt van de overtuiging dat verdachte, die als zijn lezing juist zou zijn niets te verbergen zou hebben, in zijn procesopstelling één- en andermaal een goed zicht op de zaak en op zijn bemoeiingen met drugs en de drugsscene, waartoe [slachtoffer] behoort of behoorde, heeft belemmerd.
16. Voor het aannemen van poging moord pleit dat op [slachtoffer] twee keer met een vuurwapen is geschoten. In het bijzonder op grond van hetgeen daaraan voorafging volgens [slachtoffer]. Op grond van de plaats waar en het uur waarop de schietpartij plaatsvond zou kunnen worden geconcludeerd dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Het hof oordeelt toch anders omdat tijd en plaats ook passen in de lezing van [slachtoffer] dat hij mogelijk zou worden ingeschakeld om drugs te testen en omdat het bij het zwijgen van verdachte over hetgeen daar en toen gepasseerd is niet uit te sluiten is dat verdachte, hoe onterecht ook, onverwacht aanleiding heeft gezien om tegen [slachtoffer] een vuurwapen te gebruiken.
17. Zowel de hiervoor besproken elementen van het bewijs als die welke hiervoor niet uitdrukkelijk aan de orde kwamen zullen in het geval dat cassatieberoep wordt ingesteld worden uitgewerkt in de aanvulling op dit arrest."