ECLI:NL:HR:2008:BD3701
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Verjaring van strafrechtelijke vervolging en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld voor mishandeling van zijn dochter. De feiten waren gepleegd in de periode van 1 januari 1999 tot en met 26 april 2005. De Hoge Raad heeft ambtshalve beoordeeld of de verjaring van de strafrechtelijke vervolging was gestuit. Uit de stukken bleek dat er gedurende zes jaren voorafgaand aan de vordering tot bewaring op 2 mei 2005 geen vervolging had plaatsgevonden. Hierdoor concludeerde de Hoge Raad dat de verjaring van de tenlastegelegde feiten niet vóór 2 mei 2005 was gestuit. Dit leidde tot de conclusie dat het recht tot strafvordering voor de feiten die zich hadden voorgedaan in de periode van 1 januari 1999 tot en met 1 mei 1999 was vervallen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak in zoverre en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor deze feiten. Voor een vermindering van de opgelegde straf was volgens de Hoge Raad onvoldoende grond, omdat de aard en ernst van de overige bewezenverklaarde feiten niet werden aangetast door de partiële niet-ontvankelijkverklaring.