ECLI:NL:HR:2008:BD3652

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00155/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J. W. Ilsink
  • J. de Hullu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging tot doodslag en mishandeling met een auto

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag, mishandeling en overtreding van de Wegenverkeerswet. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 juni 2002 in Eindhoven, waar de verdachte met zijn auto opzettelijk op twee slachtoffers inreed. De Hoge Raad oordeelde dat de gebezigde bewijsmiddelen voldoende waren om de veroordeling te ondersteunen. De verdachte had met onverminderde snelheid in de richting van de slachtoffers gereden, wat leidde tot de conclusie dat hij de aanmerkelijke kans op overlijden van de slachtoffers had aanvaard. De verdediging voerde aan dat de manoeuvre van de verdachte niet voldoende was onderbouwd door de bewijsmiddelen, maar de Hoge Raad oordeelde dat de plaats waar de slachtoffers zich bevonden en de manoeuvre van de verdachte van ondergeschikte aard waren in het licht van de bewijsvoering. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de middelen tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de verdachte bleef veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor drie jaar.

Uitspraak

11 november 2008
Strafkamer
nr. 00155/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, van 6 oktober 2006, nummer 20/007396-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 2 december 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegde en hem ter zake van 1. subsidiair "poging tot doodslag, meermalen gepleegd", 2. "mishandeling" en 3. "overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren en met verbeurdverklaring zoals in dat arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de beslissingen met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde op feiten steunt die niet door enig gebezigd bewijsmiddel worden geschraagd.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 27 juni 2002 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een (personen)auto met onverminderde snelheid, tegen en/of op [slachtoffer 1] is aangereden/-ingereden en op [slachtoffer 2] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3.1. De bestreden uitspraak houdt onder het hoofdje "Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs" onder meer in:
"Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar hetgeen daarover is vastgesteld onder het kopje vrijspraak.
Uit de vaststaande feiten blijkt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat één of beiden van deze personen daadwerkelijk zou worden geraakt en ten gevolge hiervan zou kunnen komen te overlijden. De omstandigheid dat verdachte [slachtoffers] slechts wilde laten schrikken, doet daar niet aan af."
3.3.2. De bestreden uitspraak houdt onder het kopje 'Vrijspraak' (van het onder 1 primair tenlastegelegde) in:
"Het hof stelt de navolgende feiten vast:
Op donderdag 27 juni 2002 heeft verdachte bij een telefooncel gelegen aan de Korianderstraat te Eindhoven ruzie gekregen met [slachtoffers]. Tijdens deze ruzie heeft verdachte met zijn vuist [slachtoffer 1] in het gezicht geslagen en hem voorts meermalen geschopt. Tijdens voornoemde handelingen heeft verdachte tegen een ander gezegd dat er een pistool uit de auto gehaald moest worden. Verdachte is na de mishandeling naar zijn auto gelopen die geparkeerd stond op de kruising van de Korianderstraat en hiermee weggereden. Hierna zijn [slachtoffers] hard weggelopen in de richting van de Leenderweg. Kort hierop is verdachte met een auto op het fietspad van de Leenderweg gaan rijden. Genoemd fietspad wordt van de rijweg gescheiden door parkeervakken voor auto's. In een paar van die vakken stonden ook auto's geparkeerd. Aan de linkerkant van het fietspad stond een auto geparkeerd, deels op het fietspad, deels op het daaraan grenzend voetpad. [Slachtoffers] liepen vlak achter die geparkeerde auto op het voetpad. Terwijl verdachte met een voor de omstandigheden hoge snelheid over het fietspad reed, stuurde hij met onverminderde snelheid vlak na de aan de rechterkant geparkeerde auto naar rechts, het fietspad af en het voetpad op, op welk voetpad op dat moment [slachtoffers] liepen. Aldus reed hij frontaal op ze in.
[Slachtoffer 2] kon voor de naderende auto nog maar net op tijd wegspringen een voortuintje in. [Slachtoffer 1] is aangereden, op de motorkap gestuiterd, meegesleurd en uiteindelijk meters verder op de weg terecht gekomen. Hij is hierdoor zwaar gewond geraakt."
3.4. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Ik was op 27 juni 2002 in eindhoven. Ik liep over het fietspad. Ik werd door mijn vriend erop geattendeerd dat er een auto op ons afkwam. Nadat ik gewaarschuwd was, draaide ik zowel mijn lichaam als mijn gezicht linksom en zag ik de auto komen over het fietspad. Door de snelheid van de auto, heb ik niet kunnen zien wat voor merk de donkerkleurige auto was. Ik heb gezien dat de auto mij volgde. Ik heb gezien dat hij daadwerkelijk op mij is ingereden. Ik heb geen mogelijkheid meer gehad om opzij te springen. Ik weet niets meer vanaf het moment dat ik geraakt ben door de auto. Ik voelde alleen een hevige pijn over mijn gehele lichaam. Door het ongeval heb ik schaafwonden op mijn linkerknie en rug opgelopen. Ik heb ook hevige hoofdpijn, mijn ellebogen doen pijn en mijn hand ook. Door pijn in mijn knie kan ik bijna niet lopen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Op 27 juni 2002 was [slachtoffer 1] bij mij in Eindhoven. Ik en [slachtoffer 1] liepen op het fietspad van de Leenderweg. Ik hoorde een auto aan komen rijden. Ik draaide me om en zag dat er een donkerkleurige auto op het fietspad reed. De auto reed nogal hard. Hij reed op het fietspad in onze richting. Ik hoorde dat het vermogen van de motor werd opgevoerd. Toen de auto dichterbij kwam, wist ik zeker dat de bestuurder van de auto ons aan wilde rijden. Ik heb vervolgens mijn vriend naar links weggeduwd en ik zelf ben over een muurtje aan de rechterkant gesprongen. De auto reed recht op ons af. Ik voelde mij bedreigd en ik wist zeker dat de bestuurder van de auto mij en [slachtoffer 1] dood wilde rijden. Vervolgens zag ik dat [slachtoffer 1] werd aangereden door de zwarte auto. Ik zag [slachtoffer 1] door de lucht vliegen en op de grond terecht komen. Ik keek de auto na en zag dat deze zonder te stoppen naar links van richting veranderde en de rijbaan ging berijden voor de auto's. De auto stopte niet en bleef doorrijden in de richting van de Piuslaan. Ik zag dat [slachtoffer 1] gewond was. Als ik niet opzij was gesprongen, had hij mij ook zeker geraakt."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 november 2004, voor zover inhoudende:
"Ik heb op 27 juni 2002 in Eindhoven op de Leenderweg als bestuurder gereden in een personenauto van het merk Citroen, type XM. Ik ben toen op het fietspad gaan rijden. Daar liepen [slachtoffers]. Ik heb toen gas gegeven op het fietspad. Ik ben vervolgens weggereden nadat ik één van de personen met mijn auto had geraakt."
d. de eigen waarneming van het Hof ter terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2006 met betrekking tot een videoband met kenmerk 02-559756, voor zover inhoudende:
"Op deze beelden is te zien dat een auto merk Citroën op het fietspad rijdt, op welk fietspad twee mannen lopen. Vervolgens blijkt uit de videobeelden dat de auto met onverminderde, - te - hoge snelheid recht op beide personen afrijdt. Uit niets blijkt dat de bestuurder heeft geprobeerd te remmen of anderszins actie heeft ondernomen om een aanrijding met beide personen te vermijden. In tegendeel, zichtbaar is dat de auto kort voor het fatale moment in de richting van de beide personen rijdt. Hierbij wordt een persoon frontaal geraakt en kan de ander zich ternauwernood in veiligheid stellen door over een muurtje weg te springen."
3.5. De klacht betreft de vaststelling van het Hof dat de verdachte met zijn auto vlak na een (de Hoge Raad begrijpt:) rechts geparkeerd staande auto naar rechts het voetpad is opgereden alwaar de beide slachtoffers liepen. De gebezigde bewijsmiddelen houden echter niets in over die manoeuvre, terwijl het Hof ook niet heeft aangegeven aan welke wettige bewijsmiddelen het die vaststelling heeft ontleend.
Bovendien liepen de beide slachtoffers volgens de gebezigde bewijsmiddelen niet over het voetpad maar over het fietspad.
3.6. De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat de verdachte met onverminderde snelheid in de richting van de beide slachtoffers is gereden en recht op hen is afgekomen. In het licht van die bewijsvoering zijn de door het Hof genoemde manoeuvre en de plaats waar de beide slachtoffers zich bevonden van zo ondergeschikte aard dat dit een en ander aan de toereikendheid van de bewijsmotivering niet afdoet.
3.7. De klacht is tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het eerste middel voor het overige en van het tweede middel
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J. W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 11 november 2008.