ECLI:NL:HR:2008:BD3439

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03489/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een proces-verbaal van politie in het kader van snelheidsmeting met een lasergun

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor het overschrijden van de maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur op 29 juli 2005 te Ede. De Hoge Raad beoordeelde de rechtsgeldigheid van het proces-verbaal van politie dat was opgemaakt door verbalisanten, waarbij de verdachte aanvoerde dat de meting met de lasergun niet op de juiste wijze was uitgevoerd. Het Hof had geoordeeld dat het relaas van verbalisant X, die de meting had waargenomen, ook de waarnemingen van verbalisant Y, de bedienaar van de lasergun, omvatte. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet onbegrijpelijk was, gezien de inhoud van het relaas van verbalisant X. Daarnaast herhaalde de Hoge Raad de vereisten die aan een proces-verbaal worden gesteld volgens artikel 153 van het Wetboek van Strafvordering. Aangezien het proces-verbaal in deze zaak niet was ondertekend, voldeed het niet aan de wettelijke vereisten, maar kon het wel als geschrift worden aangemerkt in de zin van artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5º van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de middelen tot cassatie kon leiden.

Uitspraak

10 juni 2008
Strafkamer
nr. 03489/06
RS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 oktober 2006, nummer 21/006275-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Arnhem, locatie Wageningen, van 8 december 2005 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 20, aanhef en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" veroordeeld tot een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Schipper heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem dan wel verwijzen naar een aangrenzend Hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel is gericht tegen de motivering van de bewezenverklaring en klaagt dat de verbalisant in het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal waarnemingen relateert die niet door hem zijn gedaan.
3.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 29 juli 2005 te Ede, binnen de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op, de Kastelenlaan, de aldaar voor motorvoertuigen toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden."
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik erken dat ik op de avond van 29 juli 2005 op de Kastelenlaan te Ede reed."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 1]:
"Ik zag/constateerde dat een persoon als bestuurder van een voertuig, daarmee, in strijd met een in zijn richting gekeerd bord A1 van de Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 heeft gereden met een hogere snelheid dan de maximumsnelheid die op dat bord was aangegeven. De werkelijke snelheid stelde ik vast met behulp van een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmeter. Deze bedroeg 100 km per uur, wat een overschrijding van 50 km per uur, op de toegestane snelheid van 50 km per uur, inhoudt. De verdachte werd staande gehouden en deze verstrekte zijn persoonsgegevens: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats]. Het rijbewijs werd ingevorderd."
3.4.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar onder meer heeft verklaard:
"Ik vind het een principiële zaak. Het apparaat, de lasergun, wordt gebruikt door één persoon, die het resultaat van de meting doorgeeft aan een ander die er bijstaat. Ik vind dat er geen borging is. Er is geen tweede manier van vastlegging c.q. waarneming."
3.4.2. Het Hof heeft naar aanleiding van dit verweer overwogen:
"De door de verdachte gewraakte wijze van snelheidsmeting is geschied conform de daarvoor geldende en bekend gemaakte (werk)wijze en met gebruikmaking van geteste en geijkte apparatuur, de zogenaamde lasergun. Dat slechts een verbalisant het resultaat van de meting aan het apparaat afleest en dat vervolgens doorgeeft aan een collega, doet aan de rechtmatigheid van een dergelijk onderzoek niet af."
3.5. Bij de stukken waarvan de Hoge Raad kennisneemt bevindt zich een proces-verbaal van politie van 13 oktober 2006, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit houdt als relaas van de verbalisant onder meer het volgende in:
"Naar aanleiding van het schrijven van de advocaat-generaal van het Arrondissementsparket Arnhem, de dato 12 oktober 2006 (...) met daarin het verzoek om commentaar op het bezwaarschrift van verdachte [verdachte], verklaar ik verbalisant het volgende:
Op 29 juli 2005 was ik verbalisant, [verbalisant 1], met vijf collega's bezig met een snelheidscontrole op de Kastelenlaan te Ede. Deze werkwijze van deze snelheidscontrole is als volgt:
Deze controle vindt plaats middels het gebruik van een lasergun, deze meet de snelheidsovertreders waarna het gemeten voertuig staande gehouden wordt.
Het uitgangspunt bij deze controle is dat er een bewuste samenwerking is tussen de bedienaar van de lasergun en de opvangploeg die de overtreders staande houdt.
De bedienaar van de lasergun geeft middels portofoon de kleur, eventueel het merk en de meetafstand van de overtreder door aan de verbalisanten van de opvangploeg. De verbalisant van de opvangploeg schrijft de bekeuring van deze snelheidsovertreding uit, en de bedienaar tekent deze bekeuring als medeverbalisant.
De lasergun werkt door middel van laser(licht)stralen die op een auto of op een motor wordt gericht. Deze bundel wordt dan door het voertuig gereflecteerd. De lasergun vangt de bundel weer op en berekent hieruit de snelheid.
Op uw vraag wat de rol van verbalisant [verbalisant 2] in deze zaak is geweest, deze was ten tijde van deze snelheidscontrole bedienaar van de lasergun. Tijdens deze snelheidscontrole was ik verbalisant [verbalisant 1], de verbalisant bij de opvangploeg, daar was ik verhoorambtenaar, voor het invorderen van een rijbewijs was ik verbalisant [verbalisant 1], niet bevoegd, waardoor deze door verbalisant [verbalisant 3] ingevorderd is. De werkwijze van de lasergun is bijgevoegd."
3.6. Gelet op de onder 3.4.2 weergegeven overwegingen, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat het in 3.3 onder b weergegeven relaas van de verbalisant [verbalisant 1] aldus moet worden opgevat dat deze verbalisant mede verklaart wat de verbalisant [verbalisant 2], de bedienaar van de lasergun, hem heeft doorgegeven omtrent diens waarnemingen bij de snelheidsmeting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen de inhoud van het hiervoor onder 3.5 weergegeven relaas van de verbalisant [verbalisant 1].
3.7. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring mede heeft doen steunen op een bewijsmiddel dat niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
4.2. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Ingevolge art. 153 Sv dient een proces-verbaal door een opsporingsambtenaar persoonlijk en op ambtseed te worden opgemaakt, gedagtekend en ondertekend. Een door een opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal dat in strijd met art. 153 Sv niet door een opsporingsambtenaar is ondertekend, is niet in de wettelijk voorgeschreven vorm opgemaakt en kan slechts als geschrift in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5º, Sv tot het bewijs meewerken (vgl. HR 16 januari 2007, LJN AZ2481, NJ 2007, 67).
4.3. Aangezien het hiervoor onder 3.3 sub b weergegeven proces-verbaal niet is ondertekend, voldoet het niet aan de vereisten gesteld in art. 153 Sv. Het kan evenwel worden aangemerkt als een geschrift in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5º, Sv, zodat het middel faalt.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 juni 2008.