ECLI:NL:HR:2008:BD3164

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11951
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de belastingheffing van opbrengsten uit een Discretionary Award

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De belanghebbende had een Discretionary Award ontvangen van A N.V., een onderdeel van de B group, en was in geschil over de vraag of de opbrengst van deze Award terecht tot zijn belastbare inkomen was gerekend. De Hoge Raad oordeelt dat de Inspecteur de opbrengst van ƒ 925.727 terecht heeft aangemerkt als belastbaar inkomen, omdat belanghebbende zijn rechten pas onvoorwaardelijk kon uitoefenen vanaf 17 januari 2000, het moment waarop de aandelen werden omgezet en geschikt gemaakt voor verkoop. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het Hof en oordeelt dat de middelen van belanghebbende falen. De beslissing van het Hof wordt als begrijpelijk en niet onjuist in het licht van de relevante documenten en feiten beschouwd. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen en verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

Nr. 07/11951
21 november 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 augustus 2007, nr. P04/3758, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 28 april 2008 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende was in de jaren 1996 tot en met 2000 werkzaam bij A N.V., een onderdeel van de 'B group'. De B group kent een 'Employee Share Award Plan', op grond waarvan aan haar werknemers zogeheten 'Ordinary Awards' en 'Discretionary Awards' kunnen worden toegekend.
3.1.2. Op 30 november 1996 ('Eligibility Date' genoemd) is aan belanghebbende een Discretionary Award toegekend. Belanghebbende is over de toekenning van de Discretionary Award geïnformeerd door middel van een 'Discretionary Award Notice', gedateerd 8 april 1997. De Discretionary Award geeft - onder bepaalde voorwaarden - recht op (een deel van de opbrengst van (certificaten van)) aandelen A N.V. In de Discretionary Award Notice is onder meer vermeld:
"Vesting date: Such date as may be determined by the Advisory Committee, which shall not be later than the later of:
i) 3 years after the Eligibility Date; and
ii) the date on which Certificates are converted into Shares or become transferable.
(...) The vesting of this Discretionary Award is conditional on (...) continued employment with the B Group. All rights under this Discretionary Award will lapse if employment ends before vesting. If employment ends after vesting the Employee will cease to be entitled to any growth in value of the Certificates of Shares in excess of their Market Value at the termination date less the amount of US$77.778 per Certificate of Share (...)."
3.1.3. Op 28 oktober 1999 besloot de daartoe aangewezen 'Advisory Committee' dat de Discretionary Awards uit 1996 op 17 januari 2000 door omzetting van de certificaten in aandelen geschikt werden gemaakt voor verkoop. Tot de stukken van het geding behoort een e-mailbericht van een personeelsfunctionaris binnen de B group, gedagtekend 21 december 1999, aan een aantal medewerkers van A N.V., waaronder belanghebbende, inzake "1996 Share Award Vesting Communication". In dit e-mailbericht staat onder meer het volgende vermeld:
"Please find enclosed the Q&A for Ordinary and Discretionary Award holders regarding the vesting of the 1996 Share Awards which will take place on January 17th, 2000. This has been released at 4.00 p.m. est., Tuesday, December 21, 1999."
3.1.4. Belanghebbende heeft op 30 december 1999 opdracht gegeven tot verkoop van de aandelen waarop de Discretionary Award betrekking had. De aandelen zijn op 17 en 19 januari 2000 verkocht.
3.1.5. Belanghebbende heeft in verband met de uitoefening van de uit de Discretionary Award voortvloeiende rechten, een opbrengst behaald van ƒ 925.727, welke opbrengst aan hem is uitbetaald in februari van het jaar 2000. Belanghebbendes werkgever heeft ter zake van de uitbetaling van dit bedrag loonbelasting ingehouden.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur de opbrengst van ƒ 925.727 terecht voor het jaar 2000 tot het belastbare inkomen van belanghebbende heeft gerekend. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord.
3.3. 's Hofs daaraan mede ten grondslag liggende oordeel dat belanghebbende zijn rechten eerst vanaf 17 januari 2000 onvoorwaardelijk kon uitoefenen en hij pas vanaf dat moment daarover de beschikkingsmacht verkreeg, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is in het licht van de in 's Hofs uitspraak aangehaalde passages uit de Discretionary Award Notice, de jaarrekening van A N.V over 1998 en 'A Guide to Discretionary Awards' ook niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. De middelen 1 en 2 falen derhalve.
3.4. De overige middelen falen eveneens. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie geen nadere motivering nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2008.