ECLI:NL:HR:2008:BD3122
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- O. de Savornin Lohman
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Cassatie over geschil omtrent provisie uit sponsorovereenkomst
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], verweerster, voorheen genaamd [A] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam. Eiser vorderde betaling van ƒ 22.325,-- (€ 10.130,64) met rente en kosten, terwijl verweerster zich op de onbevoegdheid van de kantonrechter beriep en in reconventie een vordering van ƒ 95.000,-- (€ 43.109,12) met rente en kosten instelde. De kantonrechter te Amsterdam verklaarde zich bij vonnis van 22 oktober 1996 onbevoegd en verwees de zaak naar de kantonrechter te Hilversum. Eiser heeft vervolgens verweerster opgeroepen voor de rechtbank Amsterdam, sector kanton, tot voortzetting van het geding. Verweerster deed een beroep op verval van instantie, maar de kantonrechter verwierp dit beroep bij tussenvonnis van 7 april 2004. In het eindvonnis van 30 maart 2005 werd de vordering in conventie toegewezen en in reconventie afgewezen. Eiser ging in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 5 oktober 2006 het eindvonnis in conventie vernietigde en de vordering van eiser afwees, terwijl het eindvonnis in reconventie werd bekrachtigd. Eiser stelde cassatie in tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 473,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelt dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, zonder nadere motivering, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.