ECLI:NL:HR:2008:BD3122

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/067HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over geschil omtrent provisie uit sponsorovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], verweerster, voorheen genaamd [A] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam. Eiser vorderde betaling van ƒ 22.325,-- (€ 10.130,64) met rente en kosten, terwijl verweerster zich op de onbevoegdheid van de kantonrechter beriep en in reconventie een vordering van ƒ 95.000,-- (€ 43.109,12) met rente en kosten instelde. De kantonrechter te Amsterdam verklaarde zich bij vonnis van 22 oktober 1996 onbevoegd en verwees de zaak naar de kantonrechter te Hilversum. Eiser heeft vervolgens verweerster opgeroepen voor de rechtbank Amsterdam, sector kanton, tot voortzetting van het geding. Verweerster deed een beroep op verval van instantie, maar de kantonrechter verwierp dit beroep bij tussenvonnis van 7 april 2004. In het eindvonnis van 30 maart 2005 werd de vordering in conventie toegewezen en in reconventie afgewezen. Eiser ging in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 5 oktober 2006 het eindvonnis in conventie vernietigde en de vordering van eiser afwees, terwijl het eindvonnis in reconventie werd bekrachtigd. Eiser stelde cassatie in tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 473,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelt dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, zonder nadere motivering, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

11 juli 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/067HR
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.M.L. Theelen,
t e g e n
[Verweerster], voorheen genaamd [A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. S.M. Kingma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft [verweerster] bij exploot van 17 oktober 1995 gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam en gevorderd, kort gezegd, dat [verweerster] zal worden veroordeeld tot betaling van ƒ 22.325,-- (€ 10.130,64), met rente en kosten.
[Verweerster] heeft zich op de onbevoegdheid van de kantonrechter beroepen en voorts de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort gezegd, [eiser] te veroordelen tot betaling van ƒ 95.000,-- (€ 43.109,12), met rente en kosten. [Eiser] heeft zich ter zake van de vordering in reconventie eveneens op de onbevoegdheid van de kantonrechter beroepen en voorts deze vordering bestreden.
Bij vonnis van 22 oktober 1996 heeft de kantonrechter te Amsterdam zich onbevoegd verklaard van de vorderingen kennis te nemen en de zaken verwezen naar de kantonrechter te Hilversum.
Bij exploot 31 december 2003 heeft [eiser] [verweerster] opgeroepen voor de rechtbank Amsterdam, sector kanton (locatie Hilversum) tot voortzetting van het geding. [Verweerster] heeft daarop een beroep gedaan op verval van instantie.
Bij tussenvonnis van 7 april 2004 heeft de kantonrechter dat beroep verworpen.
Bij eindvonnis van 30 maart 2005 heeft de kantonrechter in conventie de vordering toegewezen en in reconventie de vordering afgewezen.
Tegen de vonnissen van 7 april 2004 en 30 maart 2005 heeft vordering hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [Eiser] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 5 oktober 2006 heeft het hof in het principaal beroep het eindvonnis van de kantonrechter voorzover in conventie gewezen vernietigd, de vordering van [eiser] alsnog afgewezen en het eindvonnis van de kantonrechter in reconventie bekrachtigd. Het hof heeft voorts het incidentele beroep verworpen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerster] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 473,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 11 juli 2008.