3 juni 2008
Strafkamer
nr. 00649/07 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
op een aanvrage tot herziening van
A) een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, nummer 14/400731-02,
B) een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Alkmaar, sector Kanton Hoorn, van 15 mei 2002, nummer 14/400117-02,
C) een vonnis van de Kantonrechter te Den Helder van 3 oktober 2000, nummer 14/551500-99,
D) een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 februari 2005, nummer 14/400194-02,
E) een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Alkmaar van 23 september 2002, nummer 14/039196-01, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraken waarvan herziening is gevraagd
Het Hof te Amsterdam heeft in hoger beroep bij het hierboven onder A vermelde arrest de aanvrager veroordeeld.
De Kantonrechter te Hoorn heeft bij het hierboven onder B vermelde vonnis de aanvrager veroordeeld ter zake van "als bezitter voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen heeft gesloten en in stand gehouden" veroordeeld tot een geldboete van € 330,-, subsidiair 6 dagen hechtenis.
De Kantonrechter te Den Helder heeft bij het hierboven onder C vermelde vonnis de aanvrager veroordeeld ter zake van "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" veroordeeld tot een geldboete van f 600,-, subsidiair 12 dagen hechtenis.
Het Hof te Amsterdam heeft bij het hierboven onder D vermelde arrest een beslissing genomen op het door de aanvrager ingestelde hoger beroep tegen een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Alkmaar, sector Kanton Hoorn, van 18 december 2002, waarbij de aanvrager ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen heeft gesloten en in stand gehouden" is veroordeeld tot een geldboete van € 420,-, subsidiair 8 dagen hechtenis, en hem de bevoegdheid is ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.
De Economische Politierechter te Alkmaar heeft bij het hierboven onder E vermelde vonnis de aanvrager veroordeeld ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van € 450,-, subsidiair 9 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijk-verklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de veroordelingen betrekking hebben op twee auto's die al lang niet meer van hem zijn, nu hij in 1997 en in 1998 deze auto's ter sloop heeft aangeboden.
3.4. Voor zover de aanvrage is gericht tegen het onder B vermelde vonnis van de Kantonrechter te Hoorn, het onder C vermelde vonnis van de Kantonrechter te Den Helder en het onder D vermelde arrest van het Hof te Amsterdam, geldt het volgende.
3.5. Voornoemde uitspraken hebben betrekking op motorrijtuigen met de kentekens [kenteken 1], [kenteken 2] en [kenteken 3], terwijl in de aanvrage wordt aangevoerd dat de aanvrager twee auto's met de kentekens [kenteken 4] en [kenteken 5] ter sloop heeft aangeboden. De aanvrage kan derhalve in zoverre niet worden ontvangen.
3.6. Voor zover de aanvrage betrekking heeft op het onder E vermelde vonnis van de Economische Politierechter te Alkmaar, verdient het volgende opmerking.
3.7. Voornoemd vonnis houdt in dat de aanvrager is veroordeeld ter zake van - kort gezegd - overtreding van de Wet milieubeheer. Deze veroordeling heeft geen betrekking op de in de aanvrage bedoelde auto's. De aanvrage kan daarom ook in zoverre niet worden ontvangen.
3.8. Voor zover de aanvrage is gericht tegen het onder A vermelde arrest van het Hof te Amsterdam, geldt het volgende.
3.9. De kentekenhouder is ingevolge art. 2, eerste lid, Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen verzekeringsplichtig zolang aan hem een kenteken voor een motorrijtuig is opgegeven en de geldigheid van het kentekenbewijs niet op aanvraag van hem door de Dienst Wegverkeer is geschorst ex art. 67 lid 1 WVW 1994 (vgl. HR 27 maart 2001, NJ 2001, 380).
3.10. De enkele omstandigheid dat de aanvrager twee auto's ter sloop heeft aangeboden, doet de verzekeringsplicht voor de kentekenhouder dus niet zonder meer vervallen en kan daarom niet het ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 is vermeld. De aanvrage is daarom in zoverre ongegrond.
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk, voor zover de aanvrage is gericht tegen het onder B vermelde vonnis van de Kantonrechter te Hoorn, het onder C vermelde vonnis van de Kantonrechter te Den Helder, het onder D vermelde arrest van het Hof te Amsterdam en het onder E vermelde vonnis van de Economische Politierechter te Alkmaar;
wijst de aanvrage af, voor zover de aanvrage is gericht tegen het onder A vermelde arrest van het Hof te Amsterdam.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 3 juni 2008.