ECLI:NL:HR:2008:BD2740

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00333/07 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Leeuwarden inzake ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, van 4 september 2006. De verdachte, geboren in 1969, had beroep ingesteld tegen dit arrest. De advocaat van de verdachte, mr. L.H.W.M. Koenen, diende een schriftuur in, die aan het arrest was gehecht. Echter, een aanvulling op deze schriftuur werd pas na de wettelijke termijn bij de griffie van de Hoge Raad ingediend, waardoor de Hoge Raad hier geen acht op kon slaan. De Advocaat-Generaal Schipper concludeerde primair dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het beroep, en subsidiair dat het beroep verworpen moest worden.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die in de wet zijn bedoeld. Dit houdt in dat er een stellige en duidelijke klacht moet zijn over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat de schriftuur van de verdachte niet aan deze vereisten voldeed, waardoor deze onbesproken moest blijven. Bovendien was de schriftuur niet tijdig ingediend, wat in strijd was met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 24 juni 2008 beslist dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep, waarmee het cassatieberoep werd afgewezen. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.

Uitspraak

24 juni 2008
Strafkamer
nr. 00333/07 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, van 4 september 2006, nummer 24/000236-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.H.W.M. Koenen, advocaat te Lisse, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De schriftuur is mondeling toegelicht.
Een aanvulling op de schriftuur is eerst na afloop van de bij de wet gestelde termijn bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen. De Hoge Raad kan op dit geschrift geen acht slaan.
De Advocaat-Generaal Schipper heeft primair geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het beroep en subsidiair dat het beroep zal worden verworpen.
2. Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
2.2. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 24 juni 2008.