ECLI:NL:HR:2008:BD2568
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Betekening van appeldagvaarding en inleidende dagvaarding in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 september 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van de betekening van zowel de appeldagvaarding als de inleidende dagvaarding in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1974 en wonende te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het Hof, dat hem had veroordeeld tot twee weken hechtenis voor het niet sluiten van een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
De Hoge Raad oordeelde dat de appeldagvaarding rechtsgeldig was betekend, zoals ook in de conclusie van de Advocaat-Generaal was uiteengezet. Echter, voor de inleidende dagvaarding was de situatie anders. De akte van uitreiking toonde aan dat deze op 19 mei 2005 was uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Almelo, omdat de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland had. De Hoge Raad merkte op dat er geen bewijs was dat de Rechtbank had onderzocht waar de verdachte zich bevond ten tijde van de betekening, en dat bij gebleken detentie de penitentiaire inrichting als bekende verblijfplaats had moeten worden aangemerkt.
Het Hof had nagelaten om dit onderzoek te verrichten, waardoor het oordeel dat de inleidende dagvaarding rechtsgeldig was betekend niet zonder meer begrijpelijk was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, behoudens voor zover het vonnis van de Rechtbank te Almelo was vernietigd, en verklaarde de inleidende dagvaarding nietig. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de betekening van dagvaardingen, vooral in gevallen waarin de verdachte gedetineerd is.