ECLI:NL:HR:2008:BD2568

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01621/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van appeldagvaarding en inleidende dagvaarding in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 september 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van de betekening van zowel de appeldagvaarding als de inleidende dagvaarding in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1974 en wonende te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het Hof, dat hem had veroordeeld tot twee weken hechtenis voor het niet sluiten van een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.

De Hoge Raad oordeelde dat de appeldagvaarding rechtsgeldig was betekend, zoals ook in de conclusie van de Advocaat-Generaal was uiteengezet. Echter, voor de inleidende dagvaarding was de situatie anders. De akte van uitreiking toonde aan dat deze op 19 mei 2005 was uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Almelo, omdat de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland had. De Hoge Raad merkte op dat er geen bewijs was dat de Rechtbank had onderzocht waar de verdachte zich bevond ten tijde van de betekening, en dat bij gebleken detentie de penitentiaire inrichting als bekende verblijfplaats had moeten worden aangemerkt.

Het Hof had nagelaten om dit onderzoek te verrichten, waardoor het oordeel dat de inleidende dagvaarding rechtsgeldig was betekend niet zonder meer begrijpelijk was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, behoudens voor zover het vonnis van de Rechtbank te Almelo was vernietigd, en verklaarde de inleidende dagvaarding nietig. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de betekening van dagvaardingen, vooral in gevallen waarin de verdachte gedetineerd is.

Uitspraak

2 september 2008
Strafkamer
nr. S 01621/07
KD/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 5 september 2006, nummer 21/006285-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Almelo van 25 juli 2005 - de verdachte ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand honden" veroordeeld tot twee weken hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Rechtbank te Almelo is vernietigd, en de inleidende dagvaarding nietig zal verklaren.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt over de in de bestreden uitspraak besloten liggende oordelen van het Hof dat de betekening van de inleidende dagvaarding en van de appeldagvaarding rechtsgeldig hebben plaatsgevonden.
3.2. Zowel het vonnis in eerste aanleg als de bestreden uitspraak is bij verstek gewezen.
3.3. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal is uiteengezet, faalt het middel voor zover het klaagt over de betekening van de appeldagvaarding.
3.4. Voor wat de betekening van de inleidende dagvaarding betreft geldt het volgende. Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in eerste aanleg, houdt in dat die dagvaarding op 19 mei 2005 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Almelo, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
De stukken van het geding houden niet in dat de Rechtbank heeft onderzocht of en zo ja waar de verdachte ten tijde van die betekening was gedetineerd. Immers, bij gebleken detentie moest de penitentiaire inrichting, waarin de verdachte verbleef, als diens bekende verblijfplaats worden aangemerkt (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, rov. 3.24 sub a). Uit de stukken kan evenmin blijken dat het Hof dat onderzoek alsnog heeft verricht. Een en ander brengt mee dat het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de inleidende dagvaarding rechtsgeldig is betekend, niet zonder meer begrijpelijk is.
3.5. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal de inleidende dagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Rechtbank te Almelo is vernietigd;
verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 september 2008.