ECLI:NL:HR:2008:BD2471
Hoge Raad
- Herziening
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis in verband met mogelijke persoonsverwisseling
In deze zaak gaat het om een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan. De aanvrager, geboren in 1967 en wonende te [woonplaats], stelt dat hij niet bekend is met de zaak en vreest dat zijn broer gebruik heeft gemaakt van zijn personalia. De aanvrage tot herziening is ingediend naar aanleiding van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zutphen, gedateerd 16 januari 2001, met nummer 06/060325-00.
De Hoge Raad behandelt de aanvrage op basis van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name art. 457 en 459 Sv. Volgens art. 457 Sv kan een herziening alleen worden aangevraagd op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder aan de orde zijn gekomen en die een ernstig vermoeden wekken dat, indien deze feiten bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De aanvrager heeft echter geen bewijsstukken overgelegd die de stelling van een persoonsverwisseling kunnen onderbouwen.
De Hoge Raad concludeert dat de aanvrage niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in de wet. De aanvrager heeft niet de noodzakelijke bewijsmiddelen aangedragen die de grondslag voor de herziening kunnen vormen. Daarom kan de aanvrage, gelet op de bepalingen in art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen. De Hoge Raad verklaart de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft.