ECLI:NL:HR:2008:BD2446

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00888/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 september 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, die ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd was, had beroep ingesteld tegen de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. De Hoge Raad oordeelde dat het proces-verbaal van de terechtzitting niets bevatte waaruit kon volgen dat de niet-gemachtigde raadsman de gelegenheid had gehad te klagen over de betekening van de dagvaarding. Dit leidde tot de conclusie dat de raadsman deze gelegenheid niet had gehad, waardoor in cassatie kon worden geklaagd over de betekening van de appeldagvaarding.

De appeldagvaarding was na een vergeefse aanbieding op het GBA-adres van de verdachte aan de griffier uitgereikt en als gewone brief naar dat adres verzonden. Het Hof had in zijn uitspraak geoordeeld dat de appeldagvaarding rechtsgeldig was betekend, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet onjuist of onbegrijpelijk was. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en verwierp het beroep.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van zorgvuldige betekening van dagvaardingen en de rechten van verdachten in het strafproces. De beslissing benadrukt ook het belang van de mogelijkheid voor de verdediging om te klagen over de betekening van processtukken, wat essentieel is voor een eerlijk proces.

Uitspraak

2 september 2008
Strafkamer
nr. S 00888/07
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem van 5 september 2006, nummer 21/001064-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de "Penitentiaire Inrichting Utrecht" te Utrecht.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 8 maart 2006 - de verdachte ter zake van "poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 759,27 en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak besloten liggend oordeel dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt niets in waaruit kan volgen dat de niet gemachtigde raadsman de gelegenheid heeft gehad te klagen over de betekening van de dagvaarding. Het moet er daarom voor worden gehouden dat hij die gelegenheid niet heeft gehad. Dat betekent dat in cassatie kan worden geklaagd over de betekening van de appeldagvaarding (vgl. HR 5 juni 2007, LJN AZ8360, NJ 2007, 339).
3.3. De stukken van het geding houden wat betreft de betekening van de appeldagvaarding, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) blijkens een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehecht GBA-overzicht van 8 augustus 2006 heeft de verdachte vanaf 12 augustus 2005 ingeschreven gestaan op het adres [a-straat 1] ([postcode]) te [plaats A];
(ii) de appeldagvaarding is op 13 juni 2006 tevergeefs aangeboden op het GBA-adres [a-straat 1] te [plaats A];
(iii) omdat niemand op voormeld adres werd aangetroffen, is een bericht van aankomst achtergelaten;
(iv) op 21 juni 2006 is de appeldagvaarding op de voet van art. 588, derde lid aanhef en onder c, Sv door een baliemedewerker van het postkantoor teruggezonden aan het Ressortsparket te Amsterdam;
(v) daarna is de appeldagvaarding, na verificatie van het GBA-adres, op 26 juni 2006 aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank uitgereikt;
(vi) de appeldagvaarding is vervolgens op 26 juni 2006 als gewone brief naar het adres [a-straat 1] te [plaats A] verzonden.
3.4. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, geeft derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
3.5. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 september 2008.