ECLI:NL:HR:2008:BD2446
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding in een strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 september 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, die ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd was, had beroep ingesteld tegen de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. De Hoge Raad oordeelde dat het proces-verbaal van de terechtzitting niets bevatte waaruit kon volgen dat de niet-gemachtigde raadsman de gelegenheid had gehad te klagen over de betekening van de dagvaarding. Dit leidde tot de conclusie dat de raadsman deze gelegenheid niet had gehad, waardoor in cassatie kon worden geklaagd over de betekening van de appeldagvaarding.
De appeldagvaarding was na een vergeefse aanbieding op het GBA-adres van de verdachte aan de griffier uitgereikt en als gewone brief naar dat adres verzonden. Het Hof had in zijn uitspraak geoordeeld dat de appeldagvaarding rechtsgeldig was betekend, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet onjuist of onbegrijpelijk was. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en verwierp het beroep.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van zorgvuldige betekening van dagvaardingen en de rechten van verdachten in het strafproces. De beslissing benadrukt ook het belang van de mogelijkheid voor de verdediging om te klagen over de betekening van processtukken, wat essentieel is voor een eerlijk proces.