21 oktober 2008
Strafkamer
nr. 00586/07
SM
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 januari 2007, nummer 22/004223-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
1.2. De Hoge Raad heeft bij tussenarrest van 27 mei 2008 de verdachte ontvankelijk in zijn beroep geoordeeld, ook ten aanzien van de onder 2 bewezenverklaarde overtreding. Voormeld tussenarrest is aan het onderhavige arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.3. Omdat de Advocaat-Generaal zich in zijn conclusie niet had uitgelaten over alle middelen, heeft de Hoge Raad bij zijn tussenarrest - onder aanhouding van iedere verdere beslissing - de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een nadere conclusie door de Advocaat-Generaal over de op feit 2 betrekking hebbende middelen.
1.4. De Advocaat-Generaal Schipper heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 21 oktober 2008.
27 mei 2008
Strafkamer
nr. S 00586/07
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, van 22 januari 2007, nummer 22/004223-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage, van 3 juli 2006 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994" en 3. "overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld ten aanzien van feit 2 tot het betalen van een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis en ten aanzien van feit 3 tot hechtenis voor de duur van twee weken.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Schipper heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep voor zover het is gericht tegen het onder 2 bewezenverklaarde feit en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Het bestreden arrest heeft - voor zover hier van belang - betrekking op (2.) overtreding van art. 5 WVW 1994 en (3.) overtreding van art. 107, eerste lid, WVW 1994 ter zake waarvan het Hof de verdachte heeft veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis, onderscheidenlijk hechtenis voor de duur van twee weken.
3.2. Ingevolge het tweede lid van art. 427 Sv staat tegen arresten van de gerechtshoven betreffende overtredingen beroep in cassatie open behoudens indien (a) met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel werd opgelegd of (b) geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of wanneer bij het arrest twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum - van € 250,-.
3.3. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat ter zake van de overtreding sub 3 hechtenis is opgelegd, kan de verdachte ook worden ontvangen in zijn beroep voor zover dat is gericht tegen de oplegging van de geldboete ter zake van de overtreding sub 2. Deze uitleg van art. 427 Sv strookt met de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, die - voor zover hier van belang - inhoudt:
"ingeval het vonnis of arrest verschillende, gevoegde overtredingen betreft, dient voor de "appellabiliteit" te worden gekeken naar het totaal van de opgelegde boetes. Eventueel daarbij nog gevoegde misdrijven dienen echter buiten beschouwing te worden gelaten; dáárvoor geldt de hoofdregel van artikel 404, eerste lid, en artikel 427, eerste lid (wèl hoger beroep en cassatie). Het "overtredingendeel" en het "misdrijvendeel" van een vonnis of arrest moeten dus voor wat betreft de openstaande rechtsmiddelen apart worden behandeld." (Kamerstukken II 1997-1998, 26 027, nr. 3, p. 26).
De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissingen ter zake van de overtreding sub 2. Nu de Hoge Raad de verdachte wel ontvankelijk acht in zijn beroep tegen de beslissingen ter zake van die overtreding en alle voorgestelde middelen bespreking behoeven, behoort de Advocaat-Generaal in de gelegenheid te worden gesteld zich alsnog uit te laten over de middelen die onbesproken zijn gebleven. Daartoe dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 3 juni 2008;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 27 mei 2008.