ECLI:NL:HR:2008:BD1839

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/294HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap en legitimaris in erfrechtelijke geschillen

In deze zaak gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de erflaatster, [betrokkene 1]. [Eiser] heeft op 22 oktober 2002 [verweerster 1], [verweerster 2] en [verweerster 3] gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. De partijen hebben over en weer vorderingen ingesteld met betrekking tot de verdeling van de boedel. De rechtbank heeft op 5 januari 2005 in conventie en reconventie de legitimaire massa van de nalatenschap vastgesteld op ƒ 1.523.862,-- en heeft de activa en passiva aan [verweerster 2] en [verweerster 3] toegewezen, met verplichtingen tot uitkeringen aan [eiser] en [verweerster 1].

Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld, waarop [verweerster 2] en [verweerster 3] incidenteel hoger beroep hebben ingesteld. Het gerechtshof te Amsterdam heeft op 27 juli 2006 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de legitimaire massa vastgesteld op ƒ 1.735.021,59. Ook hier zijn de activa en passiva aan [verweerster 2] en [verweerster 3] toegewezen, met gewijzigde uitkeringsverplichtingen.

[Verweerster 1] is niet verschenen in de procedure, en tegen haar is verstek verleend. [Eiser] heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten in de cassatie niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, O. de Savornin Lohman, W.D.H. Asser en openbaar uitgesproken door E.J. Numann op 27 juni 2008.

Uitspraak

27 juni 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/294HR
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R. Menschaert,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen,
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
Partijen zullen hierna in navolging van rechtbank en hof ook worden aangeduid als [eiser] (eiser) onderscheidenlijk [verweerster 1] (verweerster sub 1), [verweerster 2] (verweerster sub 2) en [verweerster 3] (verweerster sub 3).
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 22 oktober 2002 [verweerster 1], [verweerster 2] en [verweerster 3] gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. Zowel [eiser] als [verweerster 2] en [verweerster 3] hebben over en weer vorderingen ingesteld die, kort gezegd, ertoe strekken de boedel van de moeder van partijen, [betrokkene 1] (hierna: de erflaatster) te verdelen op de wijze zoals partijen in hun processtukken hebben omschreven. [Verweerster 1] is in eerste aanleg noch in appel verschenen.
Partijen hebben over en weer de vorderingen in conventie en reconventie bestreden.
De rechtbank heeft, na een comparitie van partijen en na een deskundigenbericht te hebben bevolen, bij eindvonnis van 5 januari 2005 in conventie en reconventie de legitimaire massa van de nalatenschap van de erflaatster vastgesteld op ƒ 1.523.862,--. Tevens heeft de rechtbank voor recht verklaard dat alle activa en passiva uit de nalatenschap van de erflaatster worden toegedeeld aan [verweerster 2] en [verweerster 3] onder verplichting om aan [eiser] ƒ 142.925,37 (€ 64.856,71) uit te keren en aan [verweerster 1] ƒ 133.154,37 (€ 60.422,82) uit te keren met dien verstande dat op deze bedragen een ieders deel van de boedelkosten nog in mindering dient te worden gebracht.
Tegen het eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [Verweerster 2] en [verweerster 3] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 27 juli 2006 heeft het hof in het principaal en incidenteel hoger beroep het vonnis van de rechtbank vernietigd en de legitimaire massa van de nalatenschap van de erflaatster vastgesteld op ƒ 1.735.021,59. Tevens heeft het hof voor recht verklaard dat alle activa en passiva uit de nalatenschap van de erflaatster wordt toegedeeld aan [verweerster 2] en [verweerster 3] onder verplichting om aan [eiser] ƒ 182.524,55 (€ 82.260,--) uit te keren en aan [verweerster 1] ƒ 172.753,37 (€ 78.312,14) uit te keren met dien verstande dat op deze bedragen een ieders deel van de boedelkosten nog in mindering dient te worden gebracht.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster 2] en [verweerster 3] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Tegen [verweerster 1] is verstek verleend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor verweersters mede namens mr. E.G. van de Pol, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster 1] begroot op nihil, en aan de zijde van [verweerster 2] en [verweerster 3] begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 27 juni 2008.