3.3. Het bestreden arrest houdt voorts, voor zover van belang, het volgende in:
"Bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde onder meer betoogd dat bij verdachte geen sprake is van culpa, als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte het ongeval onmogelijk kon voorkomen. Het ongeval is niet veroorzaakt door het rijgedrag van verdachte, noch de toestand waarin hij verkeerde. Immers verdachte heeft geen andere verkeersfout gemaakt dan het rijden onder invloed, aangezien het niet tijdig remmen door verdachte het gevolg is geweest van een door de slachtoffer gemaakte verkeersfout waar verdachte geen rekening mee hoefde te houden. Het slachtoffer zat namelijk midden in de nacht op een volslagen donkere weg en reageerde totaal niet op de hem naderende, door verdachte bestuurde auto. Het alcoholgebruik van verdachte is weliswaar een factor die kan bijdragen tot het bewijs van culpa in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, maar kan dit bewijs niet zelfstandig dragen. Aldus - tot zover - de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat verdachte op 17 september 2005 omstreeks 02.00 uur in zijn auto op de parallelweg van de Hessenweg in de gemeente Dalfsen heeft gereden en aldaar zonder te remmen tegen de zich (gedeeltelijk) op de rijbaan van die parallelweg bevindende [slachtoffer] is aangereden, tengevolge waarvan deze is overleden.
Uit de uitslag van een ademonderzoek, dat ruim één uur na het ongeval is uitgevoerd, blijkt dat verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol verkeerde. Het alcoholgehalte van zijn adem bleek bij dat onderzoek 435 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn.
Uit het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse van de Afdeling Technische VerkeersAnalyse van de regiopolitie IJsselland blijkt dat de parallelweg van de Hessenweg ter plaatse onverlicht was en dat de door verdachte bestuurde auto voorafgaand aan en ten tijde van het ongeval dimlicht voerde. Uit het proces-verbaal Reconstructie van diezelfde afdeling blijkt dat de koplampen van de auto waarin verdachte reed (Opel Ascona) een dusdanig licht uitstraalden dat er goed zicht was tot 15 meter voor het voertuig en een redelijk zicht tot 25 meter voor het voertuig.
Uit bovenstaande leidt het hof af dat de rijbaan ter plaatse in voldoende mate was te overzien. Daaruit volgt dat verdachte het slachtoffer had kunnen en had moeten opmerken en daarop had moeten anticiperen.
Dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden volgt uit het feit dat uit het ingestelde onderzoek ter plaatse niet is gebleken van enig remspoor. Ter zitting van het hof heeft verdachte ook erkend dat hij in het geheel niet heeft geremd, ook niet op het moment dat hij het latere slachtoffer op een zodanig korte afstand was genaderd, dat hij hem heeft moeten kunnen zien. Voorts blijkt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting dat verdachte (mede) onder invloed van de nodige alcohol met onverminderde snelheid met zijn auto tegen het slachtoffer is aangereden.
Het hof is derhalve van oordeel dat het ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is geweest. Dit oordeel geldt temeer nu - daarnaar gevraagd - verdachte geen omstandigheden heeft aan kunnen voeren die hem disculperen, noch is daarvan op andere wijze gebleken.
Het door en namens verdachte aangevoerde, namelijk dat het slachtoffer op de rijbaan zat en niet reageerde op de hem naderende auto, staat niet aan 's hofs oordeel in de weg dat het ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is geweest.
Aldus acht het hof het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen."