ECLI:NL:HR:2008:BD0667
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid en beroepstermijn in Antilliaanse rechtszaak
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep dat door de man is ingesteld tegen een eindvonnis van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. De vrouw had op 13 april 2005 een verzoekschrift ingediend bij het gerecht in eerste aanleg, waarin zij onder andere vroeg om de benoeming van een notaris voor de scheiding en deling van het pensioen in de huwelijksgoederengemeenschap. Het gerecht heeft op 5 juni 2006 de vorderingen van de vrouw toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsommen. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft op 20 maart 2007 het eindvonnis vernietigd en de vorderingen van de vrouw afgewezen. De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag of het hoger beroep van de man tijdig was ingesteld. Dit hing af van de toepasselijkheid van de oude of nieuwe regeling van de beroepstermijn volgens artikel 264 van het Antilliaanse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad oordeelt dat het nieuwe artikel 264 RvNA van toepassing is, wat betekent dat de beroepstermijn zes weken bedraagt. Het hof had terecht geoordeeld dat het hoger beroep tijdig was ingesteld.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de vrouw, omdat het middel niet kan leiden tot cassatie. De kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen door de vice-president en een aantal raadsheren, en openbaar uitgesproken op 11 juli 2008.