ECLI:NL:HR:2008:BD0662

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/168HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep inzake plaatsing minderjarige in justitiële jeugdinrichting

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de moeder in haar cassatieberoep tegen de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De moeder had eerder hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter, die de geldigheidsduur van de machtiging tot plaatsing van haar dochter in een justitiële jeugdinrichting had verlengd. De ondertoezichtstelling van de dochter was in eerste instantie op 14 december 2004 ingesteld en was meermalen verlengd. De dochter was op een gegeven moment naar huis gegaan, maar de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam verzocht om een spoedmachtiging voor plaatsing in een justitiële jeugdinrichting, welke machtiging door de kinderrechter werd verleend.

De moeder heeft uiteindelijk cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, dat de eerdere beschikking van de kinderrechter had bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelt dat de geldigheidsduur van de machtiging tot plaatsing op 14 december 2006 is verstreken, waardoor de moeder geen belang meer heeft bij haar cassatieberoep. De Hoge Raad verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar beroep, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 13 juni 2008 door de betrokken raadsheren.

Uitspraak

13 juni 2008
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/168HR
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. C.A.J. van der Meulen,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG STADSREGIO ROTTERDAM,
kantoorhoudende te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Stichting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam van 14 december 2004 is de minderjarige dochter (hierna: de dochter) van de moeder onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar. De ondertoezichtstelling is daarna meermalen verlengd. Met machtiging van de kinderrechter is de dochter geplaatst in een justitiële jeugdinrichting. Tijdens de behandeling van een verlengingsverzoek ter terechtzitting van 20 februari 2006 heeft de Stichting verklaard dat de dochter naar huis zou gaan, waarbij Multi System Therapy (MST) zou worden ingezet. De dochter is naar huis gegaan.
De Stichting heeft bij verzoekschrift van 10 maart 2006 de rechtbank verzocht een spoedmachtiging te verlenen tot plaatsing van de dochter in een normaal beveiligde justitiële jeugdinrichting.
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de kinderrechter de verzochte machtiging verleend voor de duur van vier weken. Na verdere behandeling van de zaak, heeft de kinderrechter bij beschikking van 17 maart 2006 de geldigheidsduur van de machtiging tot plaatsing in een normaal beveiligde justitiële jeugdinrichting verlengd tot 14 december 2006.
Tegen de beschikking van 17 maart 2006 heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na behandeling van de zaak heeft het hof bij beschikking van 30 augustus 2006 de bestreden beschikking bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Stichting heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De geldigheidsduur van de machtiging tot plaatsing van de dochter in een justitiële jeugdinrichting is op 14 december 2006 verstreken. Om deze reden heeft de moeder geen belang meer bij haar cassatieberoep, zodat zij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 juni 2008.