ECLI:NL:HR:2008:BC9965

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10455 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een persoon aan het Koninkrijk Noorwegen met betrekking tot drugshandel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Breda, die de uitlevering van een opgeëiste persoon aan het Koninkrijk Noorwegen toelaatbaar had verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in 1972, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Zuid-West' te Dordrecht. Het beroep in cassatie was ingesteld door de opgeëiste persoon zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.A. Oosterveen. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de omschrijving van de feiten waarvoor de uitlevering was toegestaan.

De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak in strijd was met artikel 28, derde lid, van de Uitleveringswet, omdat deze niet voldoende feiten vermeldde die de uitlevering konden rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen voor zover deze niet voldeed aan de vereisten van de Uitleveringswet. De uitlevering van de opgeëiste persoon werd echter wel toelaatbaar verklaard voor de feiten die in de uitspraak waren omschreven, waaronder de verdenking van betrokkenheid bij een criminele organisatie en de productie en handel in aanzienlijke hoeveelheden drugs.

De zaak had betrekking op een onderzoek naar drugshandel, waarbij op 2 april 2007 in Nederland grote hoeveelheden drugs in beslag waren genomen. De opgeëiste persoon werd beschuldigd van het produceren, aanschaffen en bewaren van drugs met de intentie deze naar Noorwegen te importeren. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van cassatie niet tot vernietiging konden leiden, maar dat de bestreden uitspraak ambtshalve diende te worden vernietigd vanwege de gebrekkige feitelijke onderbouwing. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot uitleveringsprocedures en de vereisten die aan de feitelijke onderbouwing worden gesteld.

Uitspraak

22 april 2008
Strafkamer
nr. 07/10455 U
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda van 15 juni 2007, nummer 984808/07, op een verzoek van het Koninkrijk Noorwegen tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-West, locatie Dordtse Poorten" te Dordrecht.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon aan het Koninkrijk Noorwegen toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van de in de bestreden uitspraak omschreven feiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de omschrijving van de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard, tot verbetering van die omschrijving en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. Het dictum van de bestreden uitspraak houdt in dat de Rechtbank de uitlevering toelaatbaar heeft verklaard "voor de hierboven vermelde strafbare feiten". Kennelijk ziet dat dictum op de inhoud van de in de bestreden uitspraak ingelaste Nederlandse vertaling van een door de Rechtbank als uiteenzetting van de feiten aangemerkt schrijven van het parket van de Officier van Justitie te Oslo van 11 april 2007.
4.2. Bedoeld schrijven houdt, voor zover hier van belang, in dat tegen de opgeëiste persoon en een medeverdachte de verdenking is gerezen van:
"overtreding van Artikel 162, eerste lid van het wetboek van strafrecht, zie derde lid, eerste punt, zie artikel 49 van het wetboek van strafrecht, zie artikel 60 a van dit wetboek.
Omdat zij in het kader van een criminele organisatie onwettig drugs hebben geproduceerd, aangeschaft, bewaard of hebben getracht drugs in te voeren of over te dragen en deze handelingen betrekking hebben op aanzienlijke hoeveelheden drugs.
Strafbare feiten in deze zaak of medeplichtigheid daaraan:
In het voorjaar van 2007 produceerden zij in Nederland en/of schaften zij aan en/of bewaarden zij een aanzienlijke hoeveelheid drugs en/of probeerden zij een aanzienlijke hoeveelheid drugs van Amsterdam naar Noorwegen en/of Zweden en of een ander Europees land of uit te voeren en trachtten zij drugs in aanzienlijke hoeveelheden in Noorwegen en/of in meerdere Europese landen over te dragen.
(...)
Het onderzoek heeft geleid tot de inbeslagneming van grote hoeveelheden drugs (...) op maandag 2 april in Nederland."
4.3. De bestreden uitspraak houdt in strijd met art. 28, derde lid, Uitleveringswet (hierna: UW) niet een genoegzame vermelding in van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan. De bestreden uitspraak kan in zoverre niet in stand blijven. De Hoge Raad zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen.
4.4. Naar aanleiding van een door de waarnemend Advocaat-Generaal gedaan verzoek om nadere inlichtingen heeft voormeld parket te Oslo bij schrijven van 2 maart 2008 het volgende bericht:
"As the quantities of drugs that were seized in the Netherlands by the Dutch police on 2 April 2007, not are stated in the charge, I hereby confirm that the seizure consisted of:
52 kg of amphetamine
15 kg MDMA (ecstasy)
50 kg of hashish.
[De opgeëiste persoon] is to be regarded as charged with illegal dealings with these quantities of drugs. As stated in our charge he did acquire and stored these quantities with the intention of importing the drugs to Norway."
4.5. Dit schrijven is aan de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal gehecht waarvan een afschrift op de voet van art. 31, zevende lid, UW in verbinding met art. 439, derde lid, Sv aan de raadsman is toegezonden. Een schriftelijk commentaar als bedoeld in art. 439, vijfde lid, Sv is niet binnengekomen.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4.3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover deze niet een genoegzame vermelding bevat van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan;
verklaart de uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar ter zake van de feiten zoals hiervoor onder 4.2 en 4.4 omschreven;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 april 2008.