ECLI:NL:HR:2008:BC9965
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een persoon aan het Koninkrijk Noorwegen met betrekking tot drugshandel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Breda, die de uitlevering van een opgeëiste persoon aan het Koninkrijk Noorwegen toelaatbaar had verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in 1972, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Zuid-West' te Dordrecht. Het beroep in cassatie was ingesteld door de opgeëiste persoon zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.A. Oosterveen. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de omschrijving van de feiten waarvoor de uitlevering was toegestaan.
De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak in strijd was met artikel 28, derde lid, van de Uitleveringswet, omdat deze niet voldoende feiten vermeldde die de uitlevering konden rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen voor zover deze niet voldeed aan de vereisten van de Uitleveringswet. De uitlevering van de opgeëiste persoon werd echter wel toelaatbaar verklaard voor de feiten die in de uitspraak waren omschreven, waaronder de verdenking van betrokkenheid bij een criminele organisatie en de productie en handel in aanzienlijke hoeveelheden drugs.
De zaak had betrekking op een onderzoek naar drugshandel, waarbij op 2 april 2007 in Nederland grote hoeveelheden drugs in beslag waren genomen. De opgeëiste persoon werd beschuldigd van het produceren, aanschaffen en bewaren van drugs met de intentie deze naar Noorwegen te importeren. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van cassatie niet tot vernietiging konden leiden, maar dat de bestreden uitspraak ambtshalve diende te worden vernietigd vanwege de gebrekkige feitelijke onderbouwing. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot uitleveringsprocedures en de vereisten die aan de feitelijke onderbouwing worden gesteld.