ECLI:NL:HR:2008:BC9955

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01185/07 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op in beslag genomen geldbedrag en de beoordeling van de teruggave

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, waarin het klaagschrift van de klaagster, die in 2006 een geldbedrag in beslag had genomen, ongegrond werd verklaard. De klaagster, geboren in 1964 en woonachtig in [woonplaats], stelde dat het in beslag genomen geld afkomstig was van haar bedrijf en bedoeld was voor de aankoop van kleding. De rechtbank oordeelde echter dat de klaagster onvoldoende had onderbouwd dat zij de rechthebbende op het geld was, en verklaarde het klaagschrift ongegrond. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank een onjuiste maatstaf had aangelegd door te stellen dat het maatschappelijk niet verantwoord was om het geld aan de klaagster terug te geven. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de rechtbank om te beoordelen of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo niet, de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander als rechthebbende moet worden beschouwd. De zaak is van belang voor de toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en de beoordeling van de teruggave van in beslag genomen goederen.

Uitspraak

22 april 2008
Strafkamer
nr. 01185/07 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 29 maart 2007, nummer RK 06/1402, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van het in bovenstaande beschikking omschreven geldbedrag.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift met de klacht dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft toegepast, althans de ongegrondverklaring onvoldoende en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
3.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Vast is komen te staan, dat bedoeld geldbedrag op 26 augustus 2006 onder klaagster in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt.
Namens klaagster is er onder meer op gewezen, dat:
- zij ten tijde van haar aanhouding op weg was naar Panama om kleding te kopen voor haar winkels in Den Haag en Suriname;
- het contante geld afkomstig was van haar bedrijf en diende voor de aankoop van kleding;
- het geld niet "verborgen" was;
- de oorspronkelijke herkomst van de gelden wordt verklaard door casinowinsten uit het verleden (2002);
- op geen enkele wijze een criminele herkomst van het geld blijkt, zodat geen aanleiding bestaat het langer in beslag te houden.
De officier van justitie heeft medegedeeld, dat klaagster ter zake van witwassen zal worden vervolgd en dat de verklaringen die zij heeft afgelegd zo verdacht zijn dat de verbeurdverklaring van het onder haar inbeslaggenomen geldbedrag te verwachten is. Hij heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelende in raadkamer van oordeel, dat het Openbaar Ministerie de verdenking dat er met betrekking tot genoemd geldbedrag sprake is van witwassen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook niet van oordeel dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het geld verbeurd zal verklaren. Ook overigens is niet gebleken dat de handhaving van het beslag nog langer nodig is voor het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslagneming toestaat.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het klaagschrift desondanks ongegrond dient te worden verklaard, aangezien het redelijk en maatschappelijk niet verantwoord is het geld aan klaagster terug te geven, nu klaagster haar stelling dat zij de eigenaresse van / de rechthebbende op het geld is onvoldoende heeft onderbouwd. Klaagster heeft op 26 augustus 2006 ten overstaan van de KMar verklaard dat het geld dat ze bij zich had uit de kas van haar zaak komt, maar heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van deze stelling, noch wat betreft haar (mede)eigendom van het bedrijf, noch wat betreft de kasopname zelf.
Op grond van het vorenstaande dient derhalve met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen te worden beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond."
3.3. Het gaat hier om een onder klaagster op de voet van art. 94 Sv in beslag genomen geldbedrag. In een geval als het onderhavige dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd, (vgl. HR 25 september 2001, LJN AD5966, NJ 2002, 109).
3.4. Door te oordelen dat "het redelijk en maatschappelijk niet verantwoord is het geld aan klaagster terug te geven, nu klaagster haar stelling dat zij de eigenaresse van/de rechthebbende op het geld is onvoldoende heeft onderbouwd", heeft de Rechtbank een andere dan de toepasselijke - en dus een onjuiste - maatstaf aangelegd. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2008.