ECLI:NL:HR:2008:BC9893

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/156HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voeging en zekerheidstelling in Antillenzaak

In deze zaak heeft eiser, wonende op Curaçao, cassatie ingesteld tegen de vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De zaak betreft een verzoekschrift dat op 4 maart 2004 is ingediend bij het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen en Aruba, waarin eiser verzocht om in verkorte procedure te mogen procederen. Eiser stelde dat de handelwijze van de Bank en verweerder 2 kwalificeerbaar was als wanprestatie en/of onrechtmatige daad, en vorderde schadevergoeding. De Bank en verweerder 2 maakten bezwaar tegen de verkorting van de procedure en verzochten om behandeling als een gewone procedure. Het gerecht heeft het verzet tegen de termijnverkorting gegrond verklaard en de zaak naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord. Na een vrijwaringsincident hebben de Bank en verweerder 2 de vordering in de hoofdzaak bestreden. Het gerecht heeft op 19 september 2005 de vordering in de hoofdzaak afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en zijn eis vermeerderd, waarbij hij de vennootschap Anthycco International Ltd. aan zijn zijde wenste te voegen. Het hof heeft de incidentele vordering tot voeging van Anthycco op 18 april 2006 afgewezen. Eiser heeft vervolgens een incidentele conclusie tot voeging genomen, maar het hof heeft bij eindvonnis van 15 augustus 2006 het verzoek tot voeging afgewezen en het bestreden vonnis bevestigd. Eiser heeft cassatie ingesteld tegen de vonnissen van het hof. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat nadere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 RO.

Uitspraak

6 juni 2008
Eerste Kamer
Nr. R06/156HR
RM/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende op Curaçao,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. F. VAN LANSCHOT BANKIERS (Curaçao) N.V.,
gevestigd te Curaçao,
2. [Verweerder 2],
wonende op Curaçao,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser], de Bank en [verweerder 2].
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 4 maart 2004 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen en Aruba, zittingsplaats Curaçao, ingekomen verzoekschrift heeft [eiser] zich gewend tot dat gerecht en verzocht in verkorte procedure te mogen procederen en gevorderd voor recht te verklaren dat de handelwijze van de Bank en [verweerder 2] ten opzichte van hem te kwalificeren is als wanprestatie en/of onrechtmatige daad op basis waarvan de Bank en [verweerder 2] hoofdelijk gehouden zijn de door [eiser] geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij incidentele akte hebben de Bank en [verweerder 2] bezwaar gemaakt tegen het verzoek om de procedure te verkorten en hebben zij verzocht de procedure als een gewone procedure te behandelen.
Het gerecht heeft bij rolbeschikking van 3 mei 2004 het verzet tegen de termijnverkorting gegrond verklaard en de zaak naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord.
Na een vrijwaringsincident hebben de Bank en [verweerder 2] de vordering in de hoofdzaak bestreden.
Het gerecht heeft bij vonnis van 19 september 2005 de vordering in de hoofdzaak afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, hierna: het hof. In hoger beroep heeft [eiser] zijn eis vermeerderd en kenbaar gemaakt dat de vennootschap naar het recht van de Britse Maagdeneilanden Anthycco International Ltd. zich in dit geding aan de zijde van [eiser] wenst te voegen. Van Vulpen heeft gevorderd dat het hof het vonnis van het gerecht zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, Anthycco zal toestaan zich te voegen en de vorderingen als geformuleerd in het petitum van het inleidend verzoekschrift alsnog zal toewijzen en de Bank zal veroordelen tot een in goede justitie te betalen voorschot op de door [eiser] geleden schade.
Het hof heeft bij vonnis van 18 april 2006 de incidentele vordering tot voeging van Anthycco afgewezen. Vervolgens heeft [eiser] een incidentele conclusie tot voeging genomen waarin hij concludeert dat het hof zijn vonnis van 18 april 2006 zal herzien en, opnieuw rechtdoende, zal bepalen dat Anthycco in de hoofdzaak zal worden toegelaten zich te voegen bij [eiser] zonder verplicht te zijn om een garantie te stellen.
Bij eindvonnis van 15 augustus 2006 heeft het hof geoordeeld dat het incidentele verzoek tot voeging moet worden afgewezen en heeft het hof het bestreden vonnis van het gerecht bevestigd.
De vonnissen van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de vonnissen van 18 april 2006 en 15 augustus 2006 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Bank en [verweerder 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Bank en [verweerder 2] mede door mr. S.M. Kingma, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft op 5 mei 2008 schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Bank en [verweerder 2] begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 6 juni 2008.