ECLI:NL:HR:2008:BC9743
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewijsverkrijging en de toepassing van de Vuurwapenverordening in een strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren in 1971 en gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao, was veroordeeld voor medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld. De zaak kwam aan het licht na een incident op 1 januari 2006, waarbij de verdachte samen met anderen een mobiele telefoon en contant geld van het slachtoffer heeft weggenomen. De verdachte werd aangehouden na een melding van het slachtoffer aan de politie, die op dat moment in de buurt patrouilleerde. Tijdens de aanhouding werden bij de verdachte een keukenmes, een kapmes en een mobiele telefoon aangetroffen.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat het onderzoek aan de kleding van de verdachte rechtmatig was. De bevoegdheid om een onderzoek aan de kleding te vorderen, zoals vastgelegd in artikel 13e van de Vuurwapenverordening 1930, vereist dat er redelijkerwijs aanleiding bestaat op basis van een gepleegd strafbaar feit waarbij vuurwapenen zijn gebruikt of aanwijzingen dat een dergelijk feit zal worden gepleegd. De enkele verdenking dat de verdachte een wapen in bezit had, was onvoldoende om deze bevoegdheid uit te oefenen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de rechten van de verdachte in het licht van de waarborgen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, met name in gevallen waar bewijs op onrechtmatige wijze is verkregen. De Hoge Raad herhaalde dat de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit voldoende steun moet vinden in andere bewijsmiddelen, vooral wanneer de verdediging niet in staat is geweest om de getuige te ondervragen.