ECLI:NL:HR:2008:BC9548

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10035
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
  • J.A.C.A. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslagen vennootschapsbelasting en de beoordeling van uitgaven ter bevrediging van persoonlijke behoeften van aandeelhouders

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 mei 2007, betreffende aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 1997, 1998 en 1999. De belanghebbende, X B.V., had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, waarbij de Inspecteur de aanslagen voor de jaren 1997 en 1998 had verminderd, terwijl de aanslag voor 1999 was gehandhaafd. Het Hof verklaarde de beroepen tegen de uitspraken van de Inspecteur gegrond, vernietigde deze uitspraken en verminderde de aanslagen. De belanghebbende stelde beroep in cassatie in tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad beoordeelt de klachten van de belanghebbende. Voor het jaar 1997 oordeelt de Hoge Raad dat de klachten feitelijke grondslag missen, aangezien de correctie waarop de klachten zien, is komen te vervallen. Voor de jaren 1998 en 1999 oordeelt de Hoge Raad dat de uitgaven die door de vennootschap zijn gedaan, slechts een zakelijk karakter ontberen indien zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder(s). De Hoge Raad bevestigt dat de rechter de werkelijke aard van de uitgaven mag beoordelen, zonder de grenzen van zijn taak te overschrijden.

Het Hof had geoordeeld dat de Inspecteur voldoende aannemelijk had gemaakt dat de uitgaven voor auto's, met uitzondering van de aanvaardbare uitgaven, uitsluitend waren gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder A. Dit oordeel is door de Hoge Raad niet als onjuist of onvoldoende gemotiveerd aangemerkt. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 07/10035
18 april 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 mei 2007, nrs. 04/04578, 04/04857 en 04/04166, betreffende aanslagen in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1997, 1998 en 1999 aanslagen in de vennootschapsbelasting opgelegd. De aanslagen voor de jaren 1997 en 1998 zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd. De aanslag voor het jaar 1999 is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Hof heeft de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Voor zover het beroep in cassatie van belanghebbende betrekking heeft op het jaar 1997, missen de klachten feitelijke grondslag, nu voor dat jaar de correctie waarop de klachten zien blijkens rechtsoverweging 5.2.1 van de uitspraak van het Hof is komen te vervallen en het Hof de aanslag dienovereenkomstig heeft verminderd. De klachten kunnen derhalve in zoverre niet tot cassatie leiden.
3.2. Voor het overige dient bij de beoordeling van de klachten het volgende te worden vooropgesteld. Door een vennootschap gedane uitgaven ontberen slechts dan een zakelijk karakter - en kunnen derhalve niet ten laste van de winst worden gebracht - indien en voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder(s). Indien in geschil is of de ondernemer een bepaalde uitgave heeft gedaan met het oogmerk daarmee de zakelijke belangen van de onderneming te dienen, dan wel (tevens) met het oogmerk van bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder(s), overschrijdt de rechter de grenzen van zijn taak niet door de werkelijke aard van de uitgaven te beoordelen (HR 14 juni 2002, nr. 36453, BNB 2002/290).
3.3. Het Hof heeft met betrekking tot de jaren 1998 en 1999 geoordeeld dat de Inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitgaven voor auto's - met uitzondering van de uitgaven voor auto's die in aftrek zijn aanvaard - uitsluitend zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van A in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van belanghebbende. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat A een liefhebber is van exclusieve auto's, dat (uitsluitend) hij besliste omtrent de aan- en verkoop van de auto's en dat die auto's (uitsluitend) hem ter beschikking stonden. Voorts heeft het Hof daarbij in aanmerking genomen de omvang van de totale uitgaven, het aantal auto's waarop die uitgaven betrekking hebben, alsmede het feit dat het om zeer luxe en dure auto's gaat. Dit oordeel, dat 's Hofs beslissing aangaande de uitgaven voor auto's zelfstandig draagt, geeft in het licht van het hiervoor in 3.2 overwogene geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het Hof heeft met dit oordeel evenmin de grenzen van zijn taak overschreden. De klachten falen derhalve ook voor het overige.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2008.