ECLI:NL:HR:2008:BC9446
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de strafoplegging in cassatie wegens onbegrijpelijke motivering en overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld door de politierechter in de rechtbank te Haarlem tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar hem wel veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en medeplichtigheid daaraan, met een gevangenisstraf van vijf maanden als gevolg.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat het Hof bij de strafoplegging onterecht rekening heeft gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor Opiumwetdelicten, terwijl deze niet onherroepelijk waren. Dit leidde tot de conclusie dat de motivering van het Hof onbegrijpelijk was. Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in de cassatiefase was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de straf opnieuw kan worden berecht en afgedaan, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige strafmotivering en de naleving van de redelijke termijn in strafprocedures.