ECLI:NL:HR:2008:BC9446

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00778/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging in cassatie wegens onbegrijpelijke motivering en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld door de politierechter in de rechtbank te Haarlem tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar hem wel veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en medeplichtigheid daaraan, met een gevangenisstraf van vijf maanden als gevolg.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat het Hof bij de strafoplegging onterecht rekening heeft gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor Opiumwetdelicten, terwijl deze niet onherroepelijk waren. Dit leidde tot de conclusie dat de motivering van het Hof onbegrijpelijk was. Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in de cassatiefase was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de straf opnieuw kan worden berecht en afgedaan, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige strafmotivering en de naleving van de redelijke termijn in strafprocedures.

Uitspraak

15 april 2008
Strafkamer
nr. 00778/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 december 2005, nummer 23/002844-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 3 mei 2005 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2 primair en 3 tenlastegelegde en de verdachte ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" en 2 subsidiair "medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, dat de Hoge Raad de duur van de straf zal verminderen in de mate waarin hem dat passend voorkomt en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof bij de strafoplegging rekening heeft gehouden met feiten ter zake waarvan de verdachte nog niet onherroepelijk was veroordeeld.
3.2. Het Hof heeft ter motivering van de opgelegde straf onder meer het volgende overwogen:
"De politierechter in de rechtbank te Haarlem heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Door te handelen als bewezengeacht heeft de verdachte uit louter winstbejag gehandeld in strijd met de Opiumwet. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 oktober 2005 is verdachte eerder ter zake van misdrijven, waaronder Opiumwetdelicten, veroordeeld. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden."
3.3. Bedoeld Uittreksel Justitiële Documentatie bevindt zich bij de stukken van het geding. Daarop is onder "Gegevens betreffende afgedane rechtbankzaken" geen veroordeling voor een Opiumwetdelict opgenomen. De hiervoor weergegeven overweging van het Hof voor zover inhoudende dat de verdachte blijkens dat uittreksel "eerder ter zake van misdrijven, waaronder Opiumwetdelicten, veroordeeld" is, is daarom onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de verdachte niet onherroepelijk veroordeeld was voor Opiumwetdelicten.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4.2. De verdachte heeft op 14 december 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 8 maart 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. De rechter naar wie de zaak zal worden teruggewezen zal in geval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 15 april 2008.