ECLI:NL:HR:2008:BC8979

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/083HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot teruggave van sieraden in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De vrouw had op 31 januari 2006 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Amsterdam om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank heeft op 26 april 2006 de echtscheiding uitgesproken. De man heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, waar hij enkele nevenvoorzieningen heeft verzocht, waaronder de teruggave van sieraden en een gouden riem die de vrouw bij de aanvang van het huwelijk had ontvangen. Het hof heeft op 25 januari 2007 de echtscheiding uitgesproken en de vrouw veroordeeld tot het betalen van € 240,-- per maand aan de man als levensonderhoud, maar heeft het verzoek om teruggave van de sieraden afgewezen. De man heeft hiertegen cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad heeft het beroep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de man geen belang had bij zijn verzoek tot teruggave van de sieraden, omdat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap nog niet aan de orde was. De Hoge Raad bevestigde dat de rechter die over de verdeling moet beslissen niet gebonden is aan het oordeel van het hof over de afwijzing van de nevenvoorziening. De uitspraak benadrukt het belang van het toepasselijke recht in echtscheidingsprocedures en de voorwaarden waaronder nevenvoorzieningen kunnen worden toegewezen.

Uitspraak

11 juli 2008
Eerste Kamer
Rek.nr. R07/083HR
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 31 januari 2006 ter griffie van de rechtbank Amsterdam ingekomen verzoekschrift heeft de vrouw zich gewend tot die rechtbank en verzocht, tussen partijen echtscheiding uit te spreken.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bij beschikking van 26 april 2006 de echtscheiding uitgesproken.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De man heeft in hoger beroep enkele nevenvoorzieningen verzocht.
Bij beschikking van 25 januari 2007 heeft het hof de echtscheiding naar Nederlands recht tussen partijen uitgesproken, bepaald dat de vrouw aan de man € 240,-- per maand zal betalen als uitkering in zijn levensonderhoud en het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) Partijen zijn op 21 oktober 2003 te Berkane (Marokko) gehuwd.
(ii) De vrouw heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. De man heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft zich in 2004 in Nederland gevestigd.
3.2 De man heeft, in de onderhavige scheidingszaak, in hoger beroep als nevenvoorziening, onder meer - naar het hof kennelijk heeft begrepen - verzocht de veroordeling van de vrouw tot teruggave van diverse sieraden en een gouden riem die de vrouw bij de aanvang van het huwelijk heeft ontvangen.
3.3 Het hof heeft dit verzoek van de man afgewezen op de gronden (a) dat niet Marokkaans recht, zoals de man had aangevoerd, maar Nederlands recht van toepassing is op het huwelijkvermogensregime van partijen, (b) dat nu niet gebleken is van tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden, naar Nederlands recht van rechts-wege een algehele gemeenschap van goederen is ontstaan, (c) dat riem en sieraden als verknocht aan de vrouw kunnen worden beschouwd aangezien deze aan haar cadeau zijn gegeven en derhalve geen deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap.
3.4 Het middel neemt tot uitgangspunt dat het hof terecht heeft beslist dat Nederlands recht van toepassing is op het tussen partijen geldende huwelijksvermogens-regime. Nu de man voorts, blijkens de inleiding op de klachten onder a, stelt dat de verdeling van de gemeenschap van goederen thans nog niet aan de orde is en dat daarover zo nodig afzonderlijk zal moeten worden geprocedeerd, mist de man belang bij zijn klachten tegen het in 3.3 onder c vermelde oordeel. Anders dan de man veronderstelt, is de rechter die zo nodig zal hebben te beslissen over de vraag of en op welke wijze de riem en de sieraden in de verdeling moeten worden betrokken, niet gebonden aan dit ter motivering van de afwijzing van de gevraagde nevenvoorziening gegeven oordeel.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 11 juli 2008.