ECLI:NL:HR:2008:BC8870

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13523 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2008 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, geboren in 1973 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Het Gerechtshof had de aanvrager in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met vernietiging van een eerder vonnis van de Rechtbank te Amsterdam.

De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er sprake was van een persoonsverwisseling, ondersteund door een aantal processen-verbaal. De Hoge Raad oordeelde echter dat de omstandigheden die in de aanvrage werden genoemd, niet nieuw waren en reeds bekend waren bij de rechter die de veroordeling had uitgesproken. De relevante processen-verbaal waren immers al onderdeel van het dossier dat het Hof had beoordeeld tijdens de behandeling van de zaak.

De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage kennelijk ongegrond was, omdat de aangevoerde gronden niet voldeden aan de eisen voor herziening zoals gesteld in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad wees de aanvrage tot herziening af, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van nieuwe en niet eerder bekende feiten voor een succesvolle herziening van een strafzaak.

Uitspraak

8 april 2008
Strafkamer
nr. 07/13523 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 januari 2004, nummer 23/002138-01, ingediend door mr. H. Loth, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 24 mei 2000 - de aanvrager ter zake van "medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Aan de aanvrage is ten grondslag gelegd dat uit een aantal in de aanvrage genoemde processen-verbaal blijkt dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3.3. Van de in de aanvrage gestelde omstandigheden kan niet worden gezegd dat deze de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken niet bekend waren, nu de desbetreffende processen-verbaal zich bij de stukken van het geding bevonden waarover het Hof bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting van 6 januari 2004 beschikte. Reeds daarom is geen sprake van een omstandigheid als hiervoor onder 3.1 genoemd. Aan het in de aanvrage gedane verzoek dat een nader onderzoek wordt gelast naar de vingerafdrukken van de aangehouden persoon en van de aanvrager, zal derhalve geen gevolg worden gegeven.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 april 2008.