ECLI:NL:HR:2008:BC8786

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03591/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Middelburg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2008 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Middelburg. De aanvraagster was in 2001 veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren wegens het niet verstrekken van inlichtingen op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet. De aanvraag tot herziening werd ingediend op 25 oktober 2006, waarbij de aanvraagster zich beriep op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 november 2004. Deze uitspraak zou volgens de aanvraagster nieuwe feiten bevatten die haar veroordeling konden beïnvloeden.

De Hoge Raad heeft de aanvraagster in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken te overleggen, maar de Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden niet als novum konden worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening ongegrond was, omdat de omstandigheden die door de aanvraagster waren aangevoerd, niet voldoende waren om te concluderen dat het oorspronkelijke onderzoek tot een andere uitkomst had kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling van de Politierechter in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van nieuwe feiten en omstandigheden in herzieningsprocedures en de strikte eisen die daaraan worden gesteld.

Uitspraak

8 april 2008
Strafkamer
nr. 03591/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Middelburg van 23 oktober 2001, nummer 12/007436-00, ingediend door:
[aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van "op grond van bij of krachtens de Algemene Weduwen- en Wezenwet vastgestelde bepalingen gehouden zijn inlichtingen of gegevens te verstrekken, een aangifte of mededeling te doen of een verklaring af te leggen, dan wel opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid iets verzwijgen", gepleegd in de periode 1 juli 1999 tot 7 augustus 2000, veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van éénhonderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Procesgang
3.1. De aanvrage is op 25 oktober 2006 bij de Hoge Raad ingekomen. In de aanvrage wordt op grond van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 november 2004 herziening van het vonnis van de Politierechter verzocht.
3.2. Bij brief van 25 april 2007 heeft de Hoge Raad de aanvraagster in de gelegenheid gesteld de aanvrage alsnog te ondertekenen en is haar tevens verzocht aan de Hoge Raad ter beschikking te stellen de stukken waarvan de Centrale Raad van Beroep heeft kennisgenomen in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarop een beroep is gedaan.
3.3. Op 2 mei 2007 is de ondertekende aanvrage bij de Hoge Raad ingekomen. Daarbij is alleen gevoegd de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 november 2004.
3.4. Bij brief van 23 augustus 2007 heeft de Hoge Raad de aanvraagster nogmaals in de gelegenheid gesteld aanvullende stukken te verstrekken. De aanvraagster heeft op 20 september 2007 per fax nadere stukken toegestuurd.
4. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage zal afwijzen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling (het zogenaamde novum).
5.2. De aanvrage steunt in het bijzonder op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 november 2004 waarin ten aanzien van de door de Politierechter bewezenverklaarde periode de uitspraak van de Rechtbank te Dordrecht van 28 juni 2002, kort gezegd inhoudende dat geen sprake was van het voeren van een gezamenlijke huishouding in de zin van de Algemene nabestaandenwet, is bevestigd. Daarnaast steunt de aanvrage op ingebrachte schriftelijk stukken die de stelling van aanvraagster zouden moeten ondersteunen dat zij in de bewezenverklaarde periode haar hoofdverblijf heeft gehad in Westmaas.
5.3. De Advocaat-Generaal heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom naar zijn oordeel de in de aanvrage aangevoerde omstandigheden noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien als een novum kunnen worden aangemerkt. Om die in de conclusie vermelde redenen acht de Hoge Raad de aanvrage ongegrond. Dat brengt mee dat de aanvrage moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 april 2008.