ECLI:NL:HR:2008:BC8654

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00856/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van softdrugs vanuit woning als beroepsmatige activiteit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek het verkopen van softdrugs vanuit zijn woning. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte samen met anderen handelde 'in de uitoefening van een beroep of bedrijf', wat leidde tot een veroordeling. De verdachte stelde dat zijn activiteiten niet als beroepsmatig konden worden gekwalificeerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld. De verdachte had in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 22 januari 2003 geregeld softdrugs verkocht aan verschillende personen vanuit zijn woning, wat volgens de Hoge Raad voldoende was om te concluderen dat er sprake was van stelselmatige verkoop. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de veroordeling van het Hof, waarbij de straf werd opgelegd in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Dit arrest benadrukt de strikte handhaving van de Opiumwet en de interpretatie van 'beroep of bedrijf' in de context van drugshandel.

Uitspraak

1 juli 2008
Strafkamer
nr. 00856/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 29 september 2006, nummer 21/003397-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle van 20 juni 2005, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod" en 2. "opzetheling" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. A.C. Huisman en mr. A.R. Maarsingh, beiden
advocaat te Deventer, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte heeft gehandeld in de
uitoefening van een beroep of bedrijf als bedoeld in art. 11, derde lid, Opiumwet.
3.2.1. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste van de verdachte, voor zover voor de beoordeling van het
middel van belang, onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2002 tot en met 22 januari 2003 in [plaats] tezamen en in vereniging met anderen in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft verkocht aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en [betrokkene 9] en aan andere personen een hoeveelheid hennep zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II".
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik woon nog steeds bij mijn ouders thuis aan de [a-straat 1] te [plaats]. Het klopt dat ik in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 22 januari 2003 vanuit de woning van mijn ouders meermalen aan jongeren hoeveelheden hennep, weed, heb verkocht."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik rook weed en koop weed bij een Turkse familie genaamd [achternaam]. Ze wonen in [plaats]. Een aantal weken geleden kon ik geen weed in Deventer krijgen. Ik hoorde van een jongen uit mijn klas dat je bij de familie [achternaam] wel weed kon kopen. Hij legde mij uit hoe ik bij de familie [achternaam] kon komen. Ik ben die dag naar de familie [achternaam] toegegaan. Nadat ik op de ramen van de woning had geklopt, doe je de daarnaast gelegen deur open en ga je naar binnen. Er was een oude Turkse vrouw en een oude man in de woning. De Turkse vrouw vroeg aan mij voor hoeveel ik wilde hebben. Ik zei dat ik voor 20 euro wilde hebben en kreeg toen 4 zakjes weed en ik betaalde met 20 euro. Als je binnenkomt heb je rechts een bank staan. Daarvoor staat een lage tafel met een laatje erin. Uit dat laatje haalde zij de zakjes weed."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Sinds ik 14 jaar ben geworden rook ik weed. Eerst haalde [betrokkene 10] wel eens weed voor mij in [plaats]. Afgelopen zomer ben ik mee geweest naar de woning in [plaats], waar [betrokkene 10] de weed haalde. Vanaf die tijd ben ik zelf naar die woning gegaan om weed te kopen. Vanaf de zomer tot nu ben ik daar een keer of 8 geweest om weed te kopen. Aan de kant waar het terras van de woning ligt is een deur. Ik doe dan de deur open en ga de woning binnen. Als ik daar naar binnen ging zat er meestal een oudere dikke man op de bank. Daarbij was dan ook een oudere Turkse vrouw aanwezig. Het kwam ook wel eens voor dat er een jongere jongen met donker haar en een iets getinte huidskleur binnen was. Ik heb al die keren weed gekocht of van die oudere vrouw of van die jongere jongen. Als ik daar binnen kom dan vraagt of de vrouw of de jongere jongen direct "voor hoeveel". Ik zeg dan voor 5 of 10 euro. In de woonkamer staat voor de bank een houten salontafel. Onder deze salontafel zit een lade. De vrouw of die jongere jongen trekt dan de lade van de salontafel open en haalt daar een plastic zak met weed uit. Ik krijg dan dit zakje en geef het geld."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Sinds enkele maanden rook ik af en toe een jointje. Ik vroeg enkele weken geleden aan een vriend van mij of ik ook in [plaats] softdrugs kon kopen. Mijn vriend zei dat er een woning in [plaats] was gelegen waar ik softdrugs kon kopen en legde mij uit hoe ik naar die woning moest rijden. Ik denk dat ik twee maanden geleden voor het eerst naar die woning ben gegaan. Ik zag dat er een tuindeur openstond en ik ben de woning in gelopen. In de woning was een Turkse jongen, die zei dat hij [verdachte] was genaamd. Ik vroeg aan [verdachte] of hij voor vijf had. [Verdachte] zei dat het er wel was, liep vanuit de woonkamer de gang in en kwam terug met een klein plastic zakje met hierin een kleine hoeveelheid weed. Ik betaalde [verdachte] vijf euro.
Hierna ben ik nog twee keer bij deze woning geweest en beide keren trof ik [verdachte] in de woning. Ik heb ook die twee keer voor vijf euro weed van [verdachte] gekocht."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Ik gebruik zelf al drie jaar softdrugs en kocht voorheen mijn softdrugs in Zutphen. Twee weken geleden sprak ik [betrokkene 11] en ik vroeg toen aan hem waar hij zijn weed had gekocht. [Betrokkene 11] zei toen tegen mij dat je weed kon kopen bij een Turkse jongen in [plaats] en hij heeft mij de weg daar naar toe uitgelegd. Vandaag ben ik op de fiets naar die woning gereden en heb ik mijn fiets in een zijstraat gezet. Ik ben naar de woning gelopen en liep naar de voordeur. Ik belde aan bij deze woning en de deur werd open gedaan door een kleine Turkse jongen. Ik vroeg aan deze Turkse jongen of het klopte dat ik daar wat te roken kon kopen. De Turkse jongen zei: "Ja, ja" en ik werd binnen gelaten. Binnen zaten oudere mensen te eten. De Turkse jongen vroeg toen binnen aan mij voor hoeveel ik wilde hebben. Ik zei dat ik voor 10 euro weed wilde kopen. Ik zag dat deze Turkse jongen vervolgens een laatje onder de salontafel in de kamer opende en daar een plastic zakje met daarin een kleine hoeveelheid weed uit pakte. Ik gaf hem de 10 euro en ik kreeg het zakje met de weed."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5]:
"Ik ben net binnen geweest in een woning te [plaats] en heb in die woning net voor 5 euro weed gekocht. Als ik daar weed koop dan ga ik deze woning altijd binnen via de tuindeur. Het is algemeen bekend dat je daar softdrugs kan kopen. Ik heb de weed net gekocht van een kleine Turkse jongen."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
"Het is juist dat ik zojuist met mijn vriendje [betrokkene 12] bij de woning van de familie [achternaam] aan de [a-straat] te [plaats] was. Ik ging daar naar binnen aan de achterdeur bij de [b-straat] en wilde daar weed kopen. Ik kocht dit van een bewoonster, die volgens mij ongeveer 50 jaar was. Toen ik binnenkwam vroeg ze er zelf al heel vrolijk naar van "5 euro weed?" Ik zag dat zij een zakje weed van ongeveer 1 gram uit de lade van de salontafel in de kamer pakte en aan mij gaf. Ik betaalde haar 5 euro."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 7]:
"Zojuist was ik in de woning van de familie [achternaam]. Ik heb daar 0,8 gram wiet voor 5 euro gekocht van een Turkse vrouw van ongeveer 55 jaar oud. Ik heb daar veel vaker wiet gekocht. Ik heb ook wel wiet gekocht van de oude [vader] en van zijn zoon [verdachte]. Ik kom er zeker al een half jaar, meestal 1 à 2 maal per week. Ik zag dat [de moeder] zakjes weed uit de salontafellade haalde."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 13]:
"Ik ben net bij [verdachte] in de woning geweest om weed te kopen. De moeder en de vader van [verdachte] waren in de woning en ik heb daar voor 5 euro weed gekocht. De moeder verkocht mij de weed en haalde de weed uit de la van een salontafel die in de woonkamer stond. Het was al verpakt in een plastic zakje. Het geld heb ik aan de moeder gegeven."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 9]:
"Ik heb zojuist wiet gekocht aan de [a-straat] te [plaats]. Ik heb hiervoor 5 euro betaald. Ik ging aan de achterzijde via de deur naar binnen. In de woonkamer waren de oudere bewoners, een man en een vrouw. Het zijn Turkse mensen. Ik zag dat de vrouw een zakje wiet uit de lade van de salontafel in de woonkamer pakte. Ik ben daar meerdere keren geweest vanaf begin van het schooljaar. Ik schat dat ik ongeveer 5 tot 10 keer voor 5 euro wiet heb gekocht. Ik heb ook een paar keer van [verdachte] in deze woning wiet gekocht."
k. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [de moeder]:
"Ik ben samen met mijn man [de vader] hoofdbewoner van de woning, [a-straat 1] te [plaats]. Ook mijn zoon [verdachte] staat op dit adres ingeschreven. Ik geef toe dat ik vanuit mijn woning zakjes wiet heb verkocht. Ik doe dit om extra geld bij te verdienen. Volgens mij verkoop ik nu ongeveer 6 maanden wiet vanuit mijn woning. Ik schat dat ongeveer 8 personen per dag wiet komen kopen. Het zijn veelal jongeren."
3.3. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities die - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende inhouden:
"440170-03 - handel in hennep van 1 augustus 2002 t/m 22 januari 2003
Uitgangspunt voor mijn pleidooi is dat mijn cliënt inderdaad met anderen gebruikershoeveelheden hennep - dus geen hashish - heeft verkocht aan personen. De eerste vraag die ik aan de orde zou willen stellen is of deze verkopen plaatsvonden in het kader van een beroep of bedrijf. In dat kader ben ik in de wetsgeschiedenis gedoken om te bekijken wat in art. 11 OW met beroep of bedrijf bedoeld wordt, maar daar kwam ik weinig verder mee. Ik zal daarom logisch redeneren waarom naar mijn idee geen sprake is van een beroep of bedrijf.
1. Stelselmatig is niet gelijk aan beroeps-/ bedrijfsmatig handelen
In de eerste plaats voer ik aan dat de verschillende strafwetten vaak het woord stelselmatig vermelden. In art. 11 van de Opiumwet staat dit niet. Dus ook al zou mijn cliënt stelselmatig 5 keer per dag hennep verkopen, dan hoeft dit niet zonder meer te betekenen dat hij dit doet in het kader van een beroep of bedrijf.
Klaarblijkelijk heeft de wetgever een drempel willen opwerpen, want stelselmatige handel is doorgaans makkelijker te bewijzen. De Politierechter stelt stelselmatige verkoop in zijn vonnis m.i. ten onrechte gelijk aan beroeps-/bedrijfsmatige verkoop.
2. het aantal klanten.
De postactie van 13 september 2002, 's middags heeft weinig succes. Er zijn geen mensen afgevangen, terwijl ik bovendien niet of nauwelijks een patroon kan ontwaren van aanloop in verband met eventuele wietverkoop.
Op p. 52 staat dat er op 17 september 2002 is gepost. Een summier pv. Ik begrijp dat er gedurende zo'n 3,5 uur 3 jongeren zijn afgevangen met wiet op zak. De woning zou vaker zijn bezocht, maar concrete gegevens over uiterlijk en hoe lang ze binnen zijn geweest ontbreken. Dat is niet onbelangrijk, omdat mijn cliënt, zijn broer en zus misschien wel zijn gezien. Ik hou het erop dat de woning concreet door 3 personen is bezocht die middag.
p. 41 pv, 9 januari 2003 gedurende 3 uur en 25 minuten, voornamelijk 's middags. Lastig te beoordelen of het klanten zijn. Gezien de waarnemingen vind ik het echter onwaarschijnlijk als er vaker dan 4-maal is aangebeld om wiet te kopen, en wellicht is het minder dan 4-maal geweest.
Ook op 22 januari 2003 (p. 54) is er gepost. Vanaf ongeveer 11 uur tot bijna 16 uur is de woning door een aantal jongeren bezocht, enkelen zijn afgevangen met wiet, dat zij naar hun zeggen in de woning van cliënt hebben gekocht. Ik tel bij deze observatie actie ongeveer 11 bezoeken die te maken zouden kunnen hebben met de handel in wiet.
De Politierechter stelt in zijn vonnis vast dat het een komen en gaan was bij de woning van mijn cliënt. Op 22 januari was dat zo, maar op de andere dagen waarop gepost is, is de aanloop m.i. nihil tot summier geweest.
De moeder van cliënt heeft het over 8 personen per dag (p. 80). Gezien de observatierapporten zouden het er wel eens minder kunnen zijn geweest.
3. de opbrengst
Volgens de politie bedraagt de opbrengst € 1.200,00 over een halfjaar tijd. Dit is € 200,00 per maand. Als ik kijk naar de omzet, dus de opbrengst zonder de kosten, dan is de halfjaaromzet € 2.000,00; de jaaromzet zou dan € 4.000,00 zijn.
4. Tijdsbesteding
Naast de al genoemde omstandigheden zou ik nog kunnen noemen dat de tijd die naar mijn inschatting gemoeid zal zijn met 8 klanten per dag - waarschijnlijk zijn het er minder - gemiddeld misschien een half uur per dag is.
5. bestedingsdoel
Mijn cliënt stelt dat hij handelt om te voorzien in eigen gebruik: hij gebruikt cocaïne. M.i. is dan ook sprake van overdracht tegen iets meer dan de kostprijs tussen gebruikers.
Als ik dan alle door mij genoemde omstandigheden in aanmerking neem, dan zie ik dat mijn cliënt per dag hooguit een half uurtje bezig is en dat hij hiermee € 200,00 per maand heeft verdiend. Het doet gekunsteld aan om dat een beroep of bedrijf te noemen. Iemand die in de avonduren en in de weekenden wat bijklust, verdient nog meer. Misschien is er sprake van stelselmatig handelen, maar een beroep of bedrijf is het zeker niet. In eerste aanleg noemde ik het al hobbyisme, en daar blijf ik bij. Mijn cliënt verdiende een (weliswaar verboden) zakcentje.
Ik meen dus dat beroep/bedrijf niet bewezen kan worden verklaard. De volgende vraag is dan of het restant van de tenlastelegging voldoende is voor een bewezenverklaring en strafoplegging. Zoals ik in eerste aanleg al heb betoogd, kom ik in de knel."
3.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"Bewijsoverweging
Namens verdachte is aangevoerd dat de verkoop van hennep niet plaatsvond in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Het hof stelt vast dat verdachte zijn activiteiten heeft verricht vanuit de woning van zijn ouders. Verdachte verhandelde in die woning samen met anderen softdrugs als ware die woning een coffeeshop. Het hof is derhalve van oordeel dat deze activiteiten zijn verricht in de uitoefening van een beroep of bedrijf."
3.5.1. Art. 11, derde lid, Opiumwet luidt:
"Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie."
3.5.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot wijziging van de Opiumwet in verband met de invoering van een verhoogde strafmaat voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Wij stellen voor het telen van hennep expliciet strafbaar te stellen en de strafmaat voor de verboden gedraging fors te verhogen, voor zover deze plaatsvindt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Gelet op het hierboven geschetste beeld van de grootschalige hennepteelt, stellen wij voor niet alleen de strafmaat voor de professionele hennepteelt te verhogen, maar ook de strafmaat voor het beroeps- of bedrijfsmatige bereiden, verwerken, verkopen en afleveren van hennepplanten. Daardoor wordt het mogelijk doeltreffend op te treden tegen de professionele en grootschalige hennepteelt en de gedragingen die daar doorgaans onlosmakelijk mee zijn verbonden. Met een verhoging van de strafmaat voor het kweken van hennepplanten, kan niet worden volstaan. Een effectieve aanpak van de grootschalige hennepteelt is slechts mogelijk als de strafmaat voor de daarbij behorende gedragingen, voor zover die beroeps- of bedrijfsmatig worden verricht, zoals het verwerken, verkopen en afleveren van deze planten, eveneens wordt verhoogd. Zou hierin niet worden voorzien dan zouden criminelen die zich hiermee bezig houden, het telen van hennep kunnen overlaten aan stromannen, zodat de strafmaatverhoging niet op hen van toepassing is. Als strafmaat stellen wij voor: vier jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie.
De voorgestelde verhoging van de strafmaat voor de grootschalige hennepteelt achten wij gerechtvaardigd, gelet op het professionele en lucratieve karakter van deze teelt en om te voorkomen dat nederwiet een exportproduct wordt. De verhoging van de strafmaat heeft tot gevolg dat voorlopige hechtenis mogelijk wordt voor dit delict en de daaraan gekoppelde dwangmiddelen, zoals bijvoorbeeld de huiszoeking ter inbeslagneming en de telefoontap. Deze dwangmiddelen maken een effectief optreden tegen de grootschalige hennepteelt mogelijk. Overigens strekt deze verhoging van de strafmaat zich uit tot alle verboden die worden gesteld in het onderhavige artikel, eerste lid onder B, en derhalve tot alle hier genoemde handelingen met de middelen die staan vermeld op Lijst II van de wet."
(Kamerstukken II 1996-1997, 25 325, nr. 3, p. 2-3)
3.5.3. De nota naar aanleiding van het verslag bij genoemd wetsvoorstel houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Mede gelet op het feit dat een aantal vragen betrekking heeft op de effectiviteit van de voorgestelde wetswijziging, achten wij het van belang erop te wijzen dat het onderhavige wetsvoorstel een onderdeel vormt van het reeds ingezette proces van intensivering van de bestrijding van de professionele illegale teelt van hennep en handel in cannabis. Zo zijn mede naar aanleiding van de nota "Het Nederlands drugbeleid Continuïteit en verandering" (hierna te noemen: de drugnota) de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet aangepast (Stcrt. 27 september 1996, 187; voortaan te noemen: de OM-richtlijnen). Een van die wijzigingen betreft de expliciete aandacht voor de illegale hennepteelt. Deze is thans vervolgbaar als overtreding van het in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod van het aanwezig hebben. Met het oog op de beoordeling van het karakter van de teelt zijn in de richtlijnen een aantal indicatoren vermeld voor bedrijfsmatige teelt. Zo zijn niet alleen het aantal planten maar ook de te behalen oogsten per jaar van belang. Voorts kan uit de wijze waarop de teelt in concreto plaatsvindt, zoals het gebruik van technische hulpmiddelen, het bedrijfsmatige karakter daarvan worden afgeleid. (...)
De leden van de PvdA-fractie stelden dat zij een definitie van grootschalige beroeps- of bedrijfsmatige teelt misten. Ook de leden van de fracties van CDA en D66 stelden een aantal vragen met betrekking tot de invulling van de in artikel I, onderdeel B, van het wetsvoorstel opgenomen kwalificatie. De gehanteerde kwalificatie, "Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf", komt in onze wetgeving meer voor. Wij wijzen in dit verband op de artikelen 137g, 151b, 151c, 429quater, 437 en 437bis van het Wetboek van Strafrecht. De invulling is overgelaten aan de rechtspraak. Dit biedt de gelegenheid om in voorkomende gevallen alle feiten en omstandigheden mee te wegen. Zeker wanneer het gaat om illegale activiteiten, zoals de professionele hennepteelt waarbij innovatie een grote rol speelt, is het niet verstandig te trachten de te hanteren criteria wettelijk vast te leggen. De in de memorie van toelichting genoemde indicatoren zijn ontleend aan de OM-richtlijnen, waarop in de inleiding werd ingegaan. Het systeem van in de OM-richtlijnen opgenomen indicatoren bevordert de eenheid van beleid en biedt tegelijkertijd de mogelijkheid om op flexibele wijze te reageren op wijzigingen die de professionele illegale teelt ondergaat. Uit het voorgaande moge blijken waarom het wetsvoorstel geen voorstel voor een definitie bevat."
(Kamerstukken II 1997-1998, 25 325, nr. 6, p. 1-2)
3.6. De tenlastelegging is toegesneden op art. 11, derde lid, Opiumwet. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "in de uitoefening van een beroep of bedrijf" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.
3.7. Met zijn oordeel dat de verdachte samen met anderen vanuit zijn woning softdrugs verhandelde "als ware die woning een coffeeshop", heeft het Hof kennelijk en in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk, tot uitdrukking gebracht dat sprake was van geregelde en stelselmatige verkoop van softdrugs. Zulks in aanmerking genomen geeft het oordeel van het Hof dat die verkoop door de verdachte en zijn mededaders geschiedde "in de uitoefening van een beroep of bedrijf" in de betekenis die daaraan toekomt in art. 11, derde lid, Opimumwet geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.8. Voor zover het middel, blijkens de toelichting, betoogt dat het Hof is tekortgeschoten in zijn motivering nu het in de bewezenverklaring heeft verzuimd een keuze te maken tussen beroep of bedrijf, is het tevergeefs voorgesteld. Met de woorden "beroep of bedrijf" zijn geen begrippen aangeduid waaruit de strafrechter een keuze moet maken.
3.9. Het middel faalt derhalve.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 1 juli 2008.