ECLI:NL:HR:2008:BC8652

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00803/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de motivering van de strafoplegging en de draagkracht van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1953 en woonachtig te [woonplaats], was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 100.000,-. De verdachte had in hoger beroep aangevoerd dat hij geen vermogen had en in 2006 privé gefailleerd was, waardoor hij niet in staat was de opgelegde geldboete te betalen. De raadsman stelde dat het onredelijk was om een geldboete op te leggen, gezien de omstandigheden van de verdachte.

Het Hof had de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte in staat geacht werd de geldboete te betalen, ondanks de aanvoeringen van de verdediging over zijn financiële situatie. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van de straf.

De Hoge Raad benadrukte dat bij de strafoplegging rekening gehouden moet worden met de financiële draagkracht van de verdachte en dat een standaardoverweging niet volstaat. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de motivering van strafopleggingen in gevallen waar de draagkracht van de verdachte ter discussie staat.

Uitspraak

3 juni 2008
Strafkamer
nr. 00803/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 september 2006, nummer 20/006210-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 5 augustus 2004 - de verdachte ter zake van 1. ten eerste ten aanzien van de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997: "een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd"; ten aanzien van de periode 1 januari 1998 tot en met 31 januari 2003: "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd"; ten tweede "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd"; 2 primair: "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd"; subsidiair: "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd"; 3. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede een geldboete van € 100.000,-, subsidiair 1 jaar hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Sjöcrona, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging en terugwijzing dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de strafoplegging, gelet op een gevoerd strafmaatverweer, onvoldoende met redenen is omkleed.
4.2.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
"C. Cliënt heeft geen vermogen, hij heeft er dan ook niets aan overgehouden. Cliënt is inmiddels ook in 2006 in privé gefailleerd.
(...)
Gezien cliënt inmiddels niets meer heeft kan hij nog slechts een geringe boete voldoen en niet de som van € 100.000,-- welke door de Rechtbank is opgelegd. Cliënt is inmiddels ook privé gefailleerd en kan en mag überhaupt geen crediteuren voldoen. Nu vast staat dat hij niet kan en mag betalen is het ook niet juist om cliënt een geldboete op te leggen van bijv. € 100.000,-- omdat alsdan al op voorhand vast staat dat cliënt 580 dagen hechtenis zal moeten ondergaan. Gegeven alle omstandigheden en het feit dat cliënt al gevangenisstraf heeft ondergaan is het niet onredelijk om cliënt een werkstraf op te leggen gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf."
4.2.2. Het Hof heeft de oplegging van de hiervoor onder 1 vermelde straffen als volgt gemotiveerd:
"Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts houdt het hof rekening met het feit dat verdachte met zijn handelwijze de Nederlandse staat en daarmee de Nederlandse samenleving, gedurende enkele jaren ernstig financieel nadeel heeft toegebracht.
Het hof acht, gelet op het vorenstaande, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden om verdachte de onjuistheid van de bewezen verklaarde handelwijze te doen inzien.
Met oplegging van daarnaast een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voorts acht het hof het opleggen van een geldboete passend. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken."
4.3. Aldus heeft het Hof de strafoplegging wat betreft de geldboete niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het behoeft immers nadere verklaring waarom het Hof - dat zich niet heeft uitgelaten omtrent de aannemelijkheid van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd, zoals hiervoor onder 4.2.1 weergegeven - desondanks van oordeel is dat de verdachte in staat moet worden geacht tot betaling van een boete van € 100.000,-.
4.4. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 3 juni 2008.