ECLI:NL:HR:2008:BC8652
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de motivering van de strafoplegging en de draagkracht van de verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1953 en woonachtig te [woonplaats], was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 100.000,-. De verdachte had in hoger beroep aangevoerd dat hij geen vermogen had en in 2006 privé gefailleerd was, waardoor hij niet in staat was de opgelegde geldboete te betalen. De raadsman stelde dat het onredelijk was om een geldboete op te leggen, gezien de omstandigheden van de verdachte.
Het Hof had de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte in staat geacht werd de geldboete te betalen, ondanks de aanvoeringen van de verdediging over zijn financiële situatie. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van de straf.
De Hoge Raad benadrukte dat bij de strafoplegging rekening gehouden moet worden met de financiële draagkracht van de verdachte en dat een standaardoverweging niet volstaat. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de motivering van strafopleggingen in gevallen waar de draagkracht van de verdachte ter discussie staat.